De Gids / De Internet Gids / Vandaag
-
essaySo you think climate change is real?Jan-Willem Anker
Onderweg naar het oerbos in Białowieża ontmoetten mijn vriendin Emke en ik Marzana, een hartelijke vrouw van een jaar of zestig met donkerbruin haar en een zachte blik. Ze werkte voor Oxford University Press en was onderweg naar een afspraak met medewerkers van de wetenschappelijke bibliotheek van het Mammal Research Institute in Białowieża. Ze vond het mooi dat Emke en ik allebei ‘makers’ waren. In de bus van Hajnówka naar Białowieża hoorde ze Emke uit over haar sci-fivoorstelling in wording (Forest), waar ze zichtbaar van onder de indruk was. Onderwijl reden we dwars door een ‘productiebos’. Het bestond uit een onafzienbare rijen bomen, allemaal streng in het gelid, stuk voor stuk even dun en even hoog.
Toen Marzana vroeg wat mij interesseerde aan het oerbos begon ik over de soortenrijkdom die het kenmerkte. Het omwoelen van landschappen door mensen, of het nou voor fossiele brandstoffen of voor de industriële landbouw was, had tot de huidige klimaatcrisis geleid. Ook een enorme daling van de biodiversiteit was het gevolg. Ik verwachtte dat het bestaan van dit oerbos als tegenwicht kon dienen. Het woelde alleen maar zichzelf om, met tegenovergesteld resultaat.
Die menselijke herschepping van het land, zo laat Jedediah Purdy in zijn voortreffelijke ideeëngeschiedenis After Nature (2015) zien,is bijvoorbeeld in de Verenigde Staten gepaard gegaan met grootschalige vernietiging, van bomen, planten, dieren én mensen. De wildernis, waartoe ook de inheemse bevolking werd gerekend, werd door de kolonisten ‘gecultiveerd’, de van god gegeven opdracht waarmee Europeanen naar de Nieuwe Wereld uitzwermden. Het leidde tot genocide en wat we nu ook wel ecocide zouden kunnen noemen. Denk in dit verband ook aan Robinson Crusoe. Hij is nog maar amper op zijn eiland aangespoeld of hij begint meteen als een gek het land te bewerken. Niks avontuurlijks aan, die gast is gewoon boer! De landbouw komt er bij Purdy slecht vanaf: na de vernietiging van wat als ‘waste land’ werd beschouwd, waren boeren in de veronderstelling dat ze goed voor hun land zorgden, maar bij gebrek aan krachtdadig overheidsoptreden putten ze het juist uit.
In het Antropoceen, de term waarmee we uiting geven aan onze erkenning dat mensen de complete aardbol herscheppen, worden we gedwongen een omgang met de natuur uit te denken die het klimaat niet beïnvloedt, op straffe van een gewelddadige verandering van de atmosfeer en het aardoppervlak. De natuur fungeert dan als ‘rechtbank die zich van menselijke regels niets aantrekt’, zoals de Franse filosoof Michel Serres het formuleerde in zijn visionaire verhandeling Le contrat naturel (1990). Klimaatopwarming dwingt zowel de kleine als de grote gemeenschappen op aarde een keuze te maken, een politieke keuze waaraan niemand zich kan onttrekken, namelijk om andere landschappen aan te leggen of landschappen te laten zijn zoals ze al heel lang zijn, landschappen die niet bijdragen aan de opwarming van het klimaat en beschikken over een grote rijkdom aan leven. In de woorden van Jedediah Purdy: ‘...in a world we can’t help shaping, the question is what we will shape.’ De vraag wordt nog wel eens gesteld waarom biodiversiteit hierbij als norm wordt gehanteerd. Een van de antwoorden luidt dat een grote biodiversiteit gebieden minder kwetsbaar maakt, voor ziektes en plagen bijvoorbeeld. Je kunt het ook omdraaien: waarom zou je die norm niet willen hanteren?
Dit zei ik natuurlijk allemaal niet tegen Marzana, ik sprak onsamenhangend, stamelend en zoekend naar de juiste woorden. Ik probeerde haar duidelijk te maken dat het bos een van de landschappen was waarvoor mensen denk ik wat vaker moesten kiezen, en waarvoor in Białowieża al sinds jaar en dag gekozen werd. Ik was benieuwd hoe die zorg voor het bos vormgegeven werd. Marzana hoorde mijn relaas met enige verbazing aan en vroeg uiteindelijk: ‘So you think climate change is real?’
Het oerbos in Białowieża is een ecologisch paradijs, maar dat betekent niet dat het er vreedzaam aan toe gaat. Integendeel. Eikeltjes, zo vertelde onze gids Sylwia ons tijdens onze voettocht door het ‘restricted reserve’, werden door de blauwe gaai in de grond verstopt, om later op te eten. Als de blauwe gaai niet terugkeerde kon er een eik groeien op die plek. Ik vroeg haar of gaaien die begraven eikeltjes soms vergaten. Dat vond ze even geestig als naïef. Als zo’n gaai niet terugkeerde betekende dit dat hij waarschijnlijk was opgegeten door een ander dier. Zo simpel was het. In het bos was het eten of gegeten worden. Zelf ondervonden we de gevaren van het bos een paar dagen later toen we een beetje verdwaald waren en Emke een reuzenteek op de mouw van haar jas aantrof. Ze veegde hem van haar jas af, waarna we maar gauw weer terugliepen naar het open veld waar we vandaan kwamen. Ik was mijn tekentang vergeten in te pakken en van reuzenteken kon je met een beetje pech de ziekte van Lyme krijgen, wisten we.
Sylwia vertelde ons dat het oerbos zelf de afgelopen jaren voor veel conflict heeft gezorgd. Ik had erover gelezen. De oorzaak betrof een klein kevertje, de letterzetter. Biologen, ecologen en activisten kwamen tegenover de bosbeheerders van de Poolse staat te staan. Een plaag van letterzetters maakte veel fijnsparren ziek en verspreidde zich ook naar andere Poolse bossen in de regio. Maar deels fungeerde die letterzetter als voorwendsel om ook bomen te kunnen kappen die helemaal niet bedreigd werden, om het hout voor goed geld te kunnen verkopen, wat weer ten gunste kwam aan de staatskas. Uiteindelijk oordeelde het Europese Hof van Justitie in het voordeel van de ecologen en activisten. Maar zoals uit Dore van Duivenbodes reisserie Moja Polska blijkt, heeft er in de tussentijd behoorlijk veel illegale houtkap plaatsgevonden.
Volgens Sylwia keken de boswachters van het Poolse Staatsbosbeheer neer op de activisten die het aan grondige kennis van het bos ontbrak. Beheer stond hier lijnrecht tegenover politiek. Beheer, met zijn aura van bezonnenheid en deskundigheid, ontkende in feite het politieke gehalte van een conflict dat om belangen draaide. De boswachters zorgden dat het bos behouden bleef, maar wiens belangen daarbij werden behartigd bleef onuitgesproken. Dat er verschillende belangen op het spel stonden kwam als ik het goed begrijp door dit conflict aan de oppervlakte. En als het om belangen gaat is iedereen tot op zekere hoogte deskundig. Wie aan die gedachte morrelt, heeft moeite met de democratie.
Een ecologische kijk op het oerbos betekent de erkenning dat de waarde van het bos losstaat van de waarde die mensen eraan geven. Goed beheer dient deze kijk volgens de activisten te incorporeren. Maar dat botst met de wijze waarop het bos al generaties lang beheerd wordt. Sylwia vond in verantwoord ecotoerisme de oplossing. Veel mensen (niet allemaal boswachters) waren afhankelijk van het bos, ze moesten mogelijkheden aangereikt krijgen om op een manier van het bos te kunnen profiteren die geen schade zou berokkenen. Zo zou de houtkap uiteindelijk aan banden kunnen worden gelegd.
Zelf was Sylwia erg actief in de lokale politiek. Ze had zich bezig gehouden met de aanleg van een strandje aan een meer in de buurt. Toerisme als strategie voor natuurbehoud, ik wist niet goed wat ik daarvan moest vinden. Toerisme leek me een paard van Troje, maar dat zei ik niet. Bovendien was het doodstil in het oerbos. Op een boswachter en een enkele andere wandelaar na kwamen we niemand tegen. Met wat meer bezoekers kon het oerbos wel dealen, leek me. Sylwia beaamde dat het erg stil was. Maar als we hier in april waren gekomen in plaats van aan het eind van de zomer, dan hadden we in een soort wandelfile gestaan. Het woud begon nu herfstachtig te worden, vooral een goede tijd als je paddenstoelen wilde zoeken. Maar in april was het woud op zijn mooist. Het wemelde dan van de vogels en de grond vormde een grote bloemenzee.
-
essayEigenheimsterAnouk Bosch
Drie vrouwen wandelen op een rij. Ze hebben de armen in elkaar gehaakt en kletsen kwetterend en luidruchtig. Erachter twee puberende meisjes, die allebei kijken alsof ze zich te goed voor dit gezelschap voelen, en een pokdalige jongen, nors turend op zijn telefoon. Een tweetal jonge kinderen en een zo te zien jonge vader die nog voldoende energie heeft om zich volledig in het spel te storten, doen het zand van de kleine weggetjes naast het duinpad vrolijk opstuiven. Ik haal het gezelschap in als een schaduw. Bij onverwacht oogcontact krul ik mijn lippen beleefd en richt daarna resoluut mijn ogen op de zee in de verte. Een aardig eind voorop loopt een man van middelbare leeftijd. Zwijgend, zijn handen gevouwen achter zijn heupen. Hij lijkt geen connectie te maken met zijn krioelende gevolg, loopt kalm maar stevig in zijn eigen pas. De ene vrouw port met haar ellenboog in de zij van wat heel goed haar zus zou kunnen zijn, en wijst. ‘Typisch een vent,’ hoor ik haar grinnikend zeggen.
Basje Boer
Ik passeer de man, kijk opzij. Ik wil glimlachen, een kort moment van begrip delen. Ik zie ons daar lopen, twee haastig voortstappende wandelaars die de herrie van onze medemens proberen voor te blijven. De man beantwoordt mijn lach een fractie te laat: in een split second pik ik zijn oorspronkelijke blik op. Verwondering en bezorgdheid, vermengd met iets wat lijkt op lichte argwaan. Achter me hoor ik diezelfde vrouwen net verstaanbaar over me mompelen.
*
Mensen denken vaak dat er iets mis is. Al zolang ik me kan herinneren ren ik zodra ik de kans krijg kleine donkere holletjes in, als een schichtig dier dat probeert uit de koplampen van het leven te blijven. Om daar boeken te lezen, verhalen te schrijven, films te kijken en muziek te luisteren. Tekeningen te maken of gewoon naar het plafond te staren. Mensen die kleine donkere holletjes eng vinden, weten duidelijk niet hoe fijn het daarbinnen is. Donkere holletjes kunnen vele vormen aannemen, waardoor ze alleen voor het geoefend oog herkenbaar zijn. Een duinpad zonder medewandelaars. Dat hoekje in de bibliotheek waar de meeste mensen claustrofobisch van worden. Het eenpersoonsstoeltje in de treincoupé waar de mogelijkheid om naast elkaar te zitten op een stralende manier afwezig is. De holte tussen de verwarming en de rug van de bank, waar je in alle rust kan mijmeren zonder dat iemand je ziet. Dat laatste walhalla kan ik helaas niet meer bezoeken sinds de groeistuipen van mijn puberteit. Op feestjes sluit ik me soms lang op in de badkamer, om tot mezelf te komen. Op drukke gelegenheden heb ik een speciale antenne voor kleine klusjes die buiten het gezelschap moeten worden gedaan. Ik loop graag met de hond of haal een boodschap. Het perfecte alibi voor de einzelgänger, onder het mom van de behulpzame vriendin.
*
Twee van mijn favoriete jeugdboeken, Kruistocht in spijkerbroek van Thea Beckman en Alleen op de wereld van Hector Malot, gaan over jongens die alleen de wijde wereld in trekken. Beide hoofdpersonen raken, zij het onvrijwillig, verzeild in een verhaal vol zwerftochten, vreemd gezelschap en ruige natuur. We noemen dit soort verhalen niet bedreigend of gevaarlijk, maar avontuurlijk. Bij avontuur hoort spanning, onbezonnenheid, het nemen van risico’s. We verwachten dat alles, ondanks de nodige kleerscheuren, goed komt en dat komt het ook.
In beide boeken sterven mensen. Bedrog, geweld, verraad en gevaar zijn aan de orde van de dag. Maar dat is oké in dit narratief: de hoofdpersonen zijn niet per se het slachtoffer, ze zijn vooral de held. Ze komen uit hun avontuur vol levenslessen, met nieuw verworven spierballen en spannende verhalen. Ook in het echte leven kan een solitair bestaan leiden tot grote inzichten en opvallende hoogtepunten. Isaac Newton en Abraham Lincoln worden herinnerd om hun stille karakter in combinatie met een groot denkvermogen. Steven Spielbergs creativiteit wordt vaak in één adem genoemd met zijn (zelfverklaarde) introverte karakter. Bill Gates, Mark Zuckerberg en Larry Page zijn misschien in zichzelf gekeerd, maar dit verklaart volgens hen ook hun technische talent. En Albert Einstein zou zelf gezegd hebben: ‘The monotony and solitude of a quiet life stimulates the creative mind.’ Zonder je af, en het avontuur vindt je vanzelf: creatieve inzichten, grote successen, een onverwacht pad dat speciaal voor jou lijkt te zijn neergelegd.
*
Gefronste wenkbrauwen. Ik zie mijn moeder een bezorgde blik wisselen met mijn zus. Als ik openlijk uitkom voor mijn behoefte aan afzondering, is dit een invitatie tot wilde speculaties. Men denkt bijvoorbeeld vaak dat ik eigenlijk om warmte en steun in de vorm van gezelschap vraag. Een groot deel van mijn familie, vrienden en kennissen gelooft mijn verzoek niet. Zij vinden mij altijd gezellig. Zij vinden mij goed gezelschap. Ik moet dan ook niet zo onzeker zijn over hoe leuk het is als ik er ben. Eenmaal succesvol afgezonderd wordt mijn behoefte vaak nog steeds verkeerd geïnterpreteerd. Als ik zalig in mijn eentje op mijn gemak zit te zijn en ongestoord mijn eigen ding doe, wordt dit regelmatig verstaan als een hartelijke uitnodiging tot een gesprek. Ik wakker in een ander kennelijk een gretig soort nieuwsgierigheid aan waardoor mensen geïnteresseerde vragen gaan stellen, terwijl ikzelf in geen enkel opzicht deze sensatie deel. Een vrouw in haar eentje wordt ter plekke interessant, verleidelijk en mysterieus. Beide interpretaties zorgen ervoor dat ik aan mezelf ga twijfelen, want kennelijk wordt mijn holletjesgedrag hoe dan ook gezien als een symptoom van iets heel anders. Je afzonderen is onfatsoenlijk, onlogisch of ongezond. Het lijkt daarom gerechtvaardigd om mij te domesticeren tot gezelligheidsdier.
Ik krijg een koekje als ik op de praatstoel ga zitten, een aai over de bol als ik mensen op de koffie vraag.
*
Brieflezende vrouw, De liefdesbrief en Schrijvende vrouw met dienstbode: Johannes Vermeer schilderde graag wachtende vrouwen. Dames die brieven schrijven of lezen, melancholisch uit het raam staren en wier muren zijn behangen met schilderijen van weglopende mannen of schepen die schipbreuk lijden. Alleen gelaten worden is lijden en de enige hoop gloort door de brievenbus. Wanneer komt mijn man thuis? Wanneer schrijft mijn minnaar terug? Wanneer komt er een teken dat hij aan mij denkt? Als een vrouw de luxepositie heeft om niet te hoeven werken, vult zij haar dagen wachtend op gezelschap. Andere vrouwen bieden gelukkig soelaas in dat verder zo opzichtig lege leven, bijvoorbeeld door inwonende dienstbode te worden en te helpen met het schrijven van brieven. Ondertussen wachten ook deze vrouwen geduldig tot hun man thuis komt van het land of de zee. Vrouwen houden elkaar gezelschap, terwijl hun gedachten afdwalen naar het moment dat er een wederzien met een ander gezelschap geboden wordt. Alleen zijn lijkt in deze verbeelding geen keuze: het overkomt de vrouw en zij kan niet anders dan dit lijdzaam aanvaarden, afwachten en hoopvol proberen de leegte op te vullen.
Tegelijkertijd is de afgezonderde vrouw in diezelfde schilderkunst een niet te missen onderwerp van fascinatie. Ze is een muze, afgebeeld omdat de kunstenaar in kwestie haar schoonheid wil ontleden, laagje voor laagje het mysterie van haar gelaat wil pellen. Een populair onderwerp is de fatale vrouw. De verleidsters van Laurens Alma Tadema bijvoorbeeld spelen achteloos met bloemen en kersen – erotisch fruit pur sang! – terwijl ze dromerig in het niets staren. De vrouw is in deze verbeelding een beeldschoon wezen wiens onafhankelijkheid vooral bedoeld is om mannenharten op hol te brengen. Maar ook in dit kader verhoudt de vrouw zich dus altijd tot een ander. Haar alleen zijn is slechts een gereedschap om contact te maken, een uitnodiging aan de ander om haar verder te onderzoeken.
Ik zei alleen nog: ‘Tot ziens, Annabel,’ en ik dacht: ik zie jou nooit meer terug. Ik dacht: ik draai me om en slaap nog even door, maar twee uur later was ik nog wakker, lag stil op m’n rug.
Ging het nummer Annabel van Hans de Booij voorheen voor mij over een man die heel erg verliefd is op een vrouw, onlangs hoorde ik voor het eerst op hoe ontzettend weinig zijn liefde gebaseerd is. De hoofdpersoon wordt voorgesteld aan een meisje, Annabel, die een laatste trein moet halen vanaf een feest. Ondanks zijn inspanningen mist Annabel de trein en naar het schijnt besluit zij daarom heel pragmatisch een onenightstand aan te gaan. Ze verdwijnt vervolgens nog voor het ontbijt en ook zonder haar adres of telefoonnummer achter te laten: een vrij duidelijk signaal van totale desinteresse. Annabel gaat lekker haar eigen gang en wordt weken later plotseling vastgegrepen door de kerel bij wie ze was blijven slapen, die haar bezingt dat hij haar nooit meer zal laten gaan. Met haar afwezigheid en afstandelijkheid heeft ze de man horendol gemaakt, terwijl er opvallend weinig van haar aanwezig is geweest om verliefd op te worden.
*
Een koele vrouwenstem vertelde me dat mijn trein vertrok over ongeveer één kwartier. Op het perron was het koud, nat en tochtig en daarom droop ik af naar de kleine stationshal, waar de AKO geopend was. Ik snuffelde wat rond en stuitte ik op de knalroze boekcover van Ik moet nog even kijken of ik kan van journaliste Liesbeth Smit. Een opvallend schreeuwerig vormgegeven boek over introversie. De omslag trok mijn aandacht en de titel trok me over de streep. Twintig minuten later zat ik in de warme trein en las over de opmars van de introverte mens.
De man loopt in de duinen. Zijn sportieve schoenen zakken weg in het mulle zand, zijn gedachten trekken aan hem voorbij als de sliertige wolken die boven zijn hoofd loom voorbij glijden. Zijn oren staan afgesteld op het geroezemoes van de zee en de wind, al het andere geluid is haast onhoorbare ruis. Het is dat een van de jonge kinderen, achtervolgd door de jonge vader, plotseling luid kraaiend voorbij draaft en ongeveer een meter voor de man over een flink stuk hout struikelt. Zonder deze onderbreking was de man vast en zeker ver voor de groep uit blijven dwalen. Nu blijft hij wat bedremmeld staan, lijkt wakker geschrokken uit een diepe droom. Het kind lacht hard; in het zand doet vallen geen pijn. Het springt op en rent terug, roept in het voorbijgaan: ‘Hoi opa!’ Het incidentje heeft de man vertraagd, zijn familie heeft hem ingehaald. In het voorbijgaan kneedt zijn vrouw hem lachend in de arm. Maar zodra de man weer in beweging komt, bepalen zijn lange benen al gauw weer het tempo. Het komt niet in zijn hoofd op om te vertragen, en zo loopt hij snel weer meters voorop.
Smit presenteert haar boek niet woordelijk als een boek voor vrouwen, maar de keuze om grote delen ervan in fuchsia te drukken doet wel degelijk een bepaalde doelgroep vermoeden. Een rondje Google resulteert bovendien in opvallend veel reviews van vrouwelijke bloggers die opgelucht hun eigen gedrag in perspectief weten te plaatsen door het boek van Smit. Alsof al deze vrouwen ontzettend blij zijn om het beestje eindelijk concreet bij de naam te kunnen noemen. Een van de bloggers fotografeert het boek met een kopje Happy Monday infusion-thee, en schrijft dat ze zichzelf erop betrapte dat ze "heftig aan het knikken was" terwijl ze de herkenbare situaties uit Smits boek las. Hoewel ik wellicht iets minder enthousiast heb mee geknikt, kan ik niet ontkennen dat het boek ook voor mij een eyeopener was. Ik las over de introvert als minderheid in een extraverte wereld. Mijn worsteling leek hiermee verklaard. Ik heb andere behoeften dan de meerderheid van de mensen, en daarom wordt mijn behoefte vaak bevraagd. Dat is een irritante status quo, maar desalniettemin geeft dit inzicht me de mogelijkheid mijn neiging tot holletjesgedrag te diagnosticeren als eigen normaal. Introvert gedrag is binnen een extraverte norm inderdaad een afwijking. Om in de woorden van Smit te blijven: je suis introvert! Eindelijk een vrijbrief om mee te zwaaien in gezelschap. Maar meer dan een antwoord, bezorgde het boek me zo een nieuwe vraag.
Waarom heb ik het gevoel dat ik mezelf en mijn behoeften moet verklaren?
*
Met wie ga je?
Of ik nu mijmer over het boeken van een vakantie of het maken van een avondwandeling, mijn moeder vraagt me steevast wie mij in dit plan gaat vergezellen. Mijn antwoord is vaak: niemand, en dan voel ik me een beetje provocatief en triomfantelijk. Ik maak uit haar reactie op dat zij het uiterst verontrustend vindt. Ik heb toch een lieve vriend, een fijne huisgenoot, twee gezellige zussen en een heleboel vrienden die vast wel met mij mee willen? Gevoelsmatig zit er in deze reactie een sterke afwijzing van mijn gedrag. Een poging mij op andere gedachten te brengen, die me aan mijn eigen behoeften doet twijfelen. In je eentje op pad gaan, zoiets moet je als vrouw toch helemaal niet willen?
Moet ik dat willen? Mag ik dat willen?
Ga maar niet alleen. De wereld zou geen veilige plek zijn voor vrouwen op zichzelf. De vrouw is niet sterk genoeg om zich in haar eentje te weren. Daarom moet ze zich – net als andere prooidieren – altijd in een cluster bewegen, lijkt de gedachte. Een korte zoektocht op de trefwoorden "women alone" door de bibliotheek van de Universiteit Leiden bevestigt dat beeld: de eerste treffer is een artikel getiteld ‘Women Alone in Early Modern Dutch Towns: Opportunities and Strategies to Survive’ van Ariadne Schmidt en Manon van der Heijden, vooraanstaande historici op het gebied van vrouwengeschiedenis. In het stuk wordt beschreven hoe alleenstaande vrouwen – ongetrouwd, gescheiden, weduwe of getrouwd met een man die vaak op zee is – , ondanks hun ‘rather pessimistic situation’, verschillende strategieën hadden om te overleven. Deze varieerden van modern aandoende praktijken als het vechten voor alimentatie van ex-mannen tot ongetrouwd samenwonen, een strategie die destijds werd veroordeeld als criminele daad en waar vrouwen veel vaker voor werden opgepakt dan mannen. Opvallend is met name de weduwen in een geprivilegieerde situatie: zij kregen andere rechten en hadden daardoor juridisch gezien een veel betere positie. Ook ontvingen ze vaak armenzorg. Een vrouw die er echt helemaal niks aan kon doen dat zij alleen thuis zat, daar stond de samenleving voor klaar. Vrouwen die door eigen handelen of keuze alleen zaten, daar had men een stuk minder sympathie voor.
Kwetsbare vrouwen. Zwakke vrouwen. Minderwaardige vrouwen. We moeten ze beschermen, we moeten ze leiden. Er is historisch gezien zelden veel ruimte geweest voor vrouwen alleen. Niet omdat ze zelf geen controle namen over hun leven, zoals het artikel uitgebreid betoogt, maar omdat er een dubbele standaard in de maatschappij en de wet beklonken was. Deze gedachtegang heeft lang de omgang met vrouwen bepaald en we leven nog steeds in haar erfenis. Maar zelfs met de beste intentie – het beschermen van de vrouw – beschermt een dergelijke redenatie vrouwen niet echt. Het werkt als een gevangenis. Wanneer zij door die muren heen breekt, stapt zij ook direct uit allerlei impliciete en expliciete omgangsnormen. Kiest ze ervoor die zogenaamde veiligheid op te geven. Door te breken met deze ongeschreven regels, verklaart zij zichzelf min of meer vogelvrij. Het maakt haar enerzijds tot mikpunt zolang zij zichzelf redt, omdat zij mensen hiermee tegen de haren strijkt, en anderzijds tot verschoppeling, wanneer zij het toch niet in haar eentje blijkt te redden.
In de publieke opinie zijn krachtige alleenstaande vrouwen vaak op een negatieve manier opmerkelijk: in legenden en folklore zijn zij heksen, nimfen, sirenen of witte wieven. Toverwezens die zich in eerste instantie vaak voordoen als jonge wulpse meisjes, maar in werkelijkheid verdroogde, onaantrekkelijke, kwaadaardige vrouwen annex monsters blijken te zijn. Deze overtuigingen gaan verder dan mythische verzinsels en bestaan niet alleen onder mannen, maar ook zeker onder vrouwen. Met een vrouw die zichzelf bewust en gekozen afzondert en ondertussen zichzelf weet te bedruipen, is volgens velen al gauw iets mis. In het verleden beschikte ze over duivelse krachten. Tegenwoordig is ze is hysterisch, moeilijk of gewoon een ijskoude trut: de vrouwelijke politicus als hedendaagse feeks. Met name op het internet zijn de voorbeelden legio. Op YouTube en Dumpert worden uitgesproken zelfstandige vrouwen met plezier door het slijk gehaald. Hoe meer zij op zichzelf staat, hoe groter de hoon vaak is.
*
Marja Pruis schreef voor De Groene Amsterdammer over heimwee naar onvervalste verlegenheid. Ze benoemt daarin hoe verlegen mensen soms de allergrootste schreeuwers zijn, iets wat wordt aangemoedigd door de maatschappelijke tendens om brutaliteit en assertiviteit te verheffen boven terughoudendheid. De uitgesproken verlegen mens, met blozende wangen en al, wordt hierdoor een zeldzaamheid.
Terwijl ik het essay lees, vraag ik me af of introverten wellicht schreeuwen om alleen te blijven. Kabaal intimideert. De mensen kijken wel, maar de schreeuwer bepaalt wanneer. En wanneer je luid genoeg bent, durven zelfs andere luide mensen niet al te dichtbij te komen. Het is een tactiek die ik bij mezelf maar al te goed herken. Ik heb mijn expressie onder controle, kan in een goede bui met gemak de knop omzetten. Ik kakel, maak honderduit grapjes, ik raak af en toe en passant een arm of schouder aan en knik heel joviaal. Alles om maar de situatie te bepalen, om niet de vraag te krijgen waarom ik toch zo stil ben. Om daarna thuis onder een deken te kruipen en er eigenlijk 48 uur niet meer onder vandaan te willen komen. Mijn voornaamste gezelschap de waterkoker, mijn gesprekspartner een Word-document. Het is een versie van mij die zeer dominant is, maar zelden gezien wordt. Misschien is dat de moeilijkheid van introversie: dat wat naar binnen gekeerd wordt, toont zich niet. We weten bovengronds nooit hoeveel mensen er eigenlijk in donkere holletjes leven.
*
Wat doet dat meisje daar zo alleen? Kennelijk is dat een vraag waar men een spannend antwoord op verwacht. Dit is haar of onvrijwillig overkomen, of het staat slechts in dienst van haar verleidelijke en mysterieuze spel. Een meisje dat ergens mooi en alleen zit te wezen, daar moet men iets mee. Ze moet worden beschermd, ze moet worden opgevrolijkt, ze moet gezelschap worden gehouden, ze moet worden vastgelegd. Hiermee wordt het alleen zijn direct beëindigd. Het is een bevreemdende paradox: hoe meer de vrouw zich afzondert, hoe meer bemoeienis zij op zich afroept.
Odysseus wilde terug naar zijn smachtende Penelope, maar werd opgehouden door betoverende sirenen. Rapunzel wachtte geduldig tot de prins via haar vlecht naar haar torenkamer klom, waar zij onvrijwillig en eenzaam opgesloten zat. Jeanne D’Arc volgde haar eigen pad richting een welverdiende heldenstatus, maar stierf op jonge leeftijd op de brandstapel.
Arme, kwetsbare, mooie vrouw. Ze is alleen omdat het leven aan haar voorbij is gedenderd en wacht tot iemand terugkomt om haar op te halen. Ze is alleen vanwege een tragische noodlottigheid. Ze is alleen omdat ze wacht tot de beste kandidaat een poging waagt. Wil jij het proberen? Kijk eens hoe ze daar zit. Kijk eens hoe lief ze kijkt. Ze vráágt gewoon om een praatje met die sprankelende ogen. Wat zou er met haar gebeurd zijn?
Ik worstel met de plot van mijn eigen verhaal. Wanneer ik mijn rol als vrouwelijke eigenheimer kenbaar maak, wek ik verkeerde verwachtingen. Ik zit alleen in mijn torenkamer, en ik wacht op niemand. Als ik in het park een boek lees, wil ik niemand betoveren. Mijn blik op oneindig vraagt niet om het ontrafelen van mijn gedachten. Mijn holletjesgedrag is zelfgekozen en weloverwogen, maar dit is een optie die opvallend vaak volledig over het hoofd wordt gezien. Het kan kennelijk niet zo zijn dat ik dit zelf graag wil. Daar moet iets anders achter zitten, iets wat ik zelf nog niet begrepen heb. Men onderschat mijn inzicht in eigen behoeften, ontkent mijn zelfkennis. Juist door mijn behoefte stelselmatig te negeren of verdraaien, wordt twijfel gezaaid. En dat is verwarrend, want daardoor kost het me des te meer moeite om die eigen behoefte te verdedigen. Transgender vrouw Paula Stone Williams – die als ervaringsdeskundige in een TedTalk verwoordde hoe de levens van mannen en vrouwen van elkaar verschillen – zegt het treffend: ‘The more you’re treated as if you don’t know what you’re talking about, the more you begin to question whether or not you do, in fact, know what you’re talking about.’
We vertellen verschillende verhalen over mannen en vrouwen. De verhalen die we vertellen zijn van fundamentele waarde voor onze kijk op de wereld. Het functioneert als een mal die zichzelf met elke vertelling opnieuw bevestigt. Op deze manier geven verhalen niet alleen onze geschiedenis, maar ook het heden en de toekomst vorm. De vrouwelijke einzelgänger heeft in onze verhalen een passieve rol. Haar alleen zijn is geen keuze op zichzelf, maar een aanleiding of gevolg voor het verdere verloop van de vertelling. Het is de voorbode op het lang en gelukkig, of het voortijdige en bittere einde daarvan. Een vrouw alleen is het gedeelte van een verhaal dat snakt naar een vervolg of verklaring. Er moet meer gebeuren dan dat. Maar wat als dat niet het geval is?
Mag ik alleen zijn? Ik ben de enige die een antwoord zou moeten geven op die vraag. Ik ben ook de enige die echt weet welke behoefte daarachter schuilt. Maar voor ik de vraag goed en wel afmaak, komen de antwoorden me al tegemoet. Goedbedoelde, tergende antwoorden. Dwingende, vooringenomen antwoorden. Misschien moet ik stoppen met toestemming vragen. Ook aan mezelf. Gewoon met trots de anticlimax van mijn plot vieren, de saaie waarheid leven.
*
Zitten, mijmeren. Zandkorrels rollen tussen de vingertoppen. Figuurtjes tekenen. Het geluid van de zee. In de verte nadert een groep mensen. Neus van schoen in het zand. Duwen. Duwen. Dikke plakkerige grijsbruine plakkaten. Afgebrokkeld. Weer aanduwen. Voetstappen en stemmen. Harder, nog iets harder. Zachter. Nagenoeg verstomd. Zitten, mijmeren. Ik schrijf mijn naam met een spriet duingras.
—
Dit essay is het resultaat van een mentoraat in samenwerking met De Nieuwe Garde. Anouk Bosch werd daarbij begeleid door DIG-redacteur Basje Boer.
-
essayTruffelbabyJan-Willem Anker
Op de terugweg in de trein ter hoogte van Poznan probeer ik het eerste hoofdstuk uit Simon Schama’s Landschap en herinnering uit te lezen. Schama’s geschiedenis van de Poolse wouden, met speciale aandacht voor het oerbos van Białowieża (spreek uit: Biawovjezja), dat ik zojuist met theatermaakster Emke Idema heb bezocht, is erudiet en rijk aan informatie, geschreven vanuit het idee dat een landschap altijd een menselijk construct is, ‘het product van gedeelde cultuur’ het resultaat van de menselijke omgang met de omgeving, waarin altijd ruimte is geweest voor de ‘heiligheid van de natuur’.
Schama koppelt deze redenering in de inleiding aan zijn besef van de huidige ecologische bedreigingen. Hoe mensen zich ook hebben gedragen, eerbied voor de natuur was er, op een of andere manier, altijd wel. Dat stemt me hoopvol, in de veronderstelling dat die eerbied van pas zal komen nu mensen zich moeten aanpassen aan een veranderend klimaat, in de nieuwe, onzekere tijd die het Antropoceen genoemd wordt.
Het Antropoceen, een begrip dat uit de geologie en de biologie afkomstig is, beschrijft in eerste instantie dat de aarde in een nieuw geologisch tijdvak terecht is gekomen. Menselijk handelen is merkbaar op de hele planeet, de gevolgen zijn divers en extreem, van een warmere atmosfeer tot plastic in de Marianentrog. Het betekent dat de natuur niet langer als achtergrond beschouwd kan worden, met een menselijke geschiedenis die zich op de voorgrond afspeelt. Alles is menselijke natuur geworden, op aarde is geen ruimte meer die zich buiten de mens bevindt. Het verschil tussen binnen en buiten is opgeheven. Wij zijn het weer, meent schrijver Jonathan Safran Foer. De aarde is een terrarium geworden. Hoe om te gaan met deze kennis? Het voelt alsof ik tijdens mijn leven op een andere planeet terecht ben gekomen. Zijn mensen aliens geworden op de bol waaruit ze zijn voortgekomen? Vraagt deze tijd om een nieuw soort beheer?
Terug naar de trein. Ik word somber van Schama. Zijn eerste hoofdstuk is een opsomming van wreedheden, begaan door de vele legers die de afgelopen eeuwen deze streek onveilig hebben gemaakt. Ook is het een getuigenis van het rituele geweld en bloedvergieten van de jacht, al mag niet vergeten worden dat het oudste gedeelte van het nationale park van Białowieża, dat deel dat met recht als oerbos geldt, gespaard is gebleven als uitdagend jachtterrein voor koning en tsaar.
In een verbijsterende passage schrijft Schama over de natuurliefde van ‘Reichsjägermeister’ Hermann Göring en zijn bezoeken aan Białowieża. Die liefde bestond deels uit een zuiveringsprogramma van mensen om de natuur haar ongereptheid terug te geven. Dit programma richtte zich op iedereen die in de omgeving woonde, met als doel een groot ononderbroken natuurgebied -- zonder mensen! -- te creëren. Görings eerbied voor de wilde natuur vormt de ongemakkelijke waarheid dat natuurbescherming en een zeker ecologisch bewustzijn deel uitmaken van de gewelddadigste en wreedste periode van de twintigste eeuw.
De geschiedenis van Białowieża kenmerkt zich niet alleen door bloedvergieten, maar ook door bosbeheer, dat er altijd grotendeels op gericht is geweest om het bos te exploiteren, het waardevolle hout van oude bomen in klinkende munt om te zetten. De ecologische betekenis is pas van redelijk recente datum en zorgt voor politieke conflicten met wie vooral in utilitaire zin over het bos denkt (het soort conflicten dat het Antropoceen zal bepalen). Poëzie is er ook, als pleister op de wonde, die van de negentiende-eeuwse dichter Adam Mickiewicz, in wiens nationale epos Pan Tadeusz de wouden van Białowieża een grote rol spelen. Maar al met al toch een enorm contrast met mijn eigen ervaringen tijdens de vreedzame en sensorisch geladen boswandelingen die ik samen met Emke heb gemaakt. Eigenlijk klopt dat woord ‘bos’ niet, we waren in een woud, waar de Polen het woord ‘pusczca’ voor gebruiken.
We keken om ons heen, ons verwonderend over alle grillige en sculpturale vormen als gevolg van omgewaaide stammen, van geknakte takken en ontwortelde bomen. Dat bleef hier allemaal maar liggen, geen boswachter die aan het opruimen sloeg. De frisse lucht rook heerlijk, de bladeren ruisten, soms floot er een vogeltje. Er waren maar weinig vogels, de meeste trekvogels waren alweer vertrokken. Daarnaast was het bijna overal in het woud donker, ook bij een blauwe hemel blokkeerden de laatste zomerbladeren het licht. Soms passeerden we een open plek, waar enkele bomen omgevallen waren. Op zo’n open plek verzamelde zich in volle glorie het daglicht, waar het elders werd gefilterd en uitgedund.
Wat een genot om in te ademen! Het woud, vond ik tijdens deze wandelingen, ervoer ik dan wel niet als een heilige plek, maar het was onmiskenbaar een goede plek. Hier was leven! In het zogeheten ‘afgeschermde gebied’, het kleine deel van het nationale park dat alleen met een gecertificeerde gids betreden mag worden, vertelde Sylwia Iwanowska, die ook politicoloog is, dat tegen de dertig procent van de bomen in het woud dood is. Dit dode hout draagt bij aan de enorme soortenrijkdom, en maakt deel uit van de kringloop van het leven. Uit de dode stammen stulpten nu de vaak vreemde vruchtlichamen van schimmels, van oranje grassprietjes en zwarte ‘dodemansvingers’ tot enorme gepetrificeerde kelken die dood leken maar het alleen waren als ze ook geperforeerd waren door insecten. Ik kan niet ontkennen dat ik me, zo rondkijkend naar al dat vochtige en mossige hout, het hoog opschietende groen dat als een dik kleed op veel plekken de grond aan het oog onttrok, getroost voelde. Zonder dat ik erg behoeftig aan troost het woud had betreden, voelde ik me hier even verzoend met het besef van mijn eigen sterfelijkheid. Troost was kennelijk iets dat je kon overvallen, met openbarend karakter. Het Antropoceen was lichtjaren verwijderd. De mens was hier te midden van die overvloed aan leven klein en onbetekenend. Het belang dat ik normaal aan mijn individualiteit hecht verschrompelde.
Op de terugweg na een van onze tochten hielden we halt bij het bezoekerscentrum, een groot modern gebouw dat ook een hotel, een restaurant, een museum met aparte expositieruimte, een uitkijktoren en een congrescentrum huisvest. Op een soort stoepbord stond vermeld dat het achttiende congres van ‘European Mycologists’ bezig was plaats te vinden. Een schimmelconferentie dus. In de hal werden we aangeschoten door een jonge vrouw met in een draagzak tegen haar borst gedrukt een baby mollig als een putto. Ze vroeg ons of we net als zij ook deelnamen aan het congres. We raakten aan de praat. Voor het eerst had ze haar kind naar haar werk meegenomen. Het viel haar wel zwaar, beaamde ze toen ik haar ernaar vroeg. Haar specialisme waren truffels, haar kind was door haar collega’s al ‘truffelbaby’ gedoopt. Ze zei het met een brede lach.
-
het geslachtelijke onbehagenLiteraire filmavond over seksediversiteitRedactie
'Het geslachtelijke onbehagen' is een literaire filmavond over seksediversiteit, die recht doet aan de complexiteit, gelaagdheid, ervaringsrijkdom en de persoonlijke en maatschappelijke urgentie ervan. De avond ontvouwt zich aan de hand van het essay Rollenspel van Basje Boer, waarin ze via haar tienerjaren vertelt over het verlangen een volwassen vrouw te zijn of in elk geval die rol te spelen. Ze doet dit aan de hand van stills en filmfragmenten die ze samen met de bezoekers zal bekijken.
Tussendoor geven verschillende dichters en schrijvers, waaronder Niña Weijers en Marieke Lucas Rijneveld, hun eigen kijk op sekse en het ongemak van een afgebakende seksuele rol. De avond wordt gemodereerd door journalist, podcastmaker en presentator Botte Jellema.
Met het themanummer over gender en deze filmavond spoort De Gids de lezer, kijker en bezoeker aan zich via literatuur en film te verdiepen in een andere sekse dan de eigen. Bezoekers van de avond krijgen na afloop een exemplaar van het themanummer over gender mee naar huis.
‘Het geslachtelijke onbehagen’ is een samenwerking van De Gids, SLAA en het Eye Filmmuseum. Info en kaarten: www.eyefilm.nl
Datum: dinsdag 22 oktober 2019
Tijd: 19.15u
Locatie: Eye Filmmuseum (Amsterdam)
Toegang: €11,00 (€9,50 voor studenten en gratis met Cineville) -
essayVoorpublicatie KleinzeerNadia de Vries
Op een oktobermiddag in 1974 trok de Amerikaanse dichter Anne Sexton een oude bontjas van haar moeder aan. Ze deed haar ringen af, nam een glas wodka en sloot zichzelf op in haar garage. Dan zette ze de automotor aan en wachtte tot de koolmonoxidedampen hun werk deden. Die laatste zouden haar niet teleurstellen.
Een halfjaar later zou de bundel The Awful Rowing Toward God verschijnen. Sexton had de bundel geschreven toen ze een zenuwinzinking had, ongeveer een jaar voor haar dood, en ze wilde niet dat de gedichten werden gepubliceerd terwijl ze zelf nog in leven was. In de notities die ze bij het manuscript had achtergelaten had ze zich voor de gedichten verontschuldigd. Wellicht had ze haar dood al een tijdje zitten plannen. Wellicht dat The Awful Rowing Toward God haar zelfmoordbrief aan de wereld was.
Ik was zestien jaar oud toen ik mijn eigen zelfmoordbrief aan de wereld presenteerde. Het was nogal een mosterd-na-de-maaltijdverhaal want de betreffende poging had ik enkele weken voor publicatie al ondernomen, en mijn voorgenomen missie was dus al gefaald. De zelfmoordbrief was een wraakactie op mijzelf, als straf voor mijn eigen onvermogen er een einde aan te maken.
Ik zat in mijn eindexamenjaar op het vmbo en had nergens zin in. Niet in mijn examens, niet in de beroepsopleiding die erna kwam en al helemaal niet in de klotebaantjes die mij opwachtten. Geen beroepsopleiding voor mij, de strop zou het worden, of een scheermesje en een badkuip, maar ik had nooit knopen leren leggen en kwam niet uit een milieu waarin badkuipen voorkwamen, hoogstens een douche eens per week, en dus werd het in de rij staan bij de drogist om een doosje paracetamol te kopen. Het kassameisje vroeg of ik bekend was met het gebruik en of ik nog verdere instructie wilde, maar het leek me raadzamer om te zwijgen.
Welke ziel bezwijkt er onder een doosje paracetamol? Niet de mijne. En dus zat ik enkele weken later weer in de klas, waar mij een a4’tje onder de neus werd geschoven met het verzoek iets leuks voor het jaarboek te schrijven.
Het was inmiddels eind april en binnenkort zouden alle examenstudenten afscheid van elkaar moeten nemen. Dat hoefden ze mij geen twee keer te zeggen.
MIJN NAAM IS NADIA, IK WEET NIET WAT IK MORGEN GA DOEN, IK WEET NIET WAT IK GISTEREN HEB GEDAAN EN MIJN HEDEN ZAL OOK WEL SNEL IN DE VERGETELHEID RAKEN.
Nadat ik het a4’tje had ingeleverd fantaseerde ik over de avond van de diploma-uitreiking, waar mijn foto levensgroot op het scherm in de aula zou worden geprojecteerd terwijl mijn jaarboeknotering hardop werd voorgelezen door de decaan; door de decaan en niet door mij, omdat ik er zelf niet meer zou zijn, ik zou een spectaculaire dood zijn gestorven en deze mysterieuze zin was mijn laatste groet aan een verdorven wereld die voor mijn smaak veel te beige en cru was.
Alleen zou ik niet spectaculair sterven maar twee maanden later wel in die aula zitten, in mijn pyjama en een leren jasje van mijn moeder, die diep gekwetst was dat ik haar mijn jaarboek niet wilde laten zien. ‘Het is beter zo mam, geloof me maar,’ zei ik, en voor de eerste keer dat jaar had ik gelijk.
In de psychiatrische instelling waar ik na mijn zelfmoordpoging op therapie moest, werd ik een aspirant-zelfmoordenaar genoemd: iemand die zou wíllen doodwillen, maar wier problemen niet erg genoeg waren om er écht een einde aan te kunnen maken. Het doosje paracetamol dat ik had weggeslikt werd een schreeuw om aandacht genoemd. Als ik echt dood had gewild, zo beargumenteerde de psychiater, had ik wel een sterker geneesmiddel gekozen, of was ik van een hoog gebouw af gesprongen, of gewoon voor een trein. Mijn halfslachtige poging, concludeerde hij, was niets meer dan een wanhopig verzoek aan de buitenwereld. Gelukkig wist hij wel raad met dit soort verzoeken.
De psychiater gaf me de dubbelloopse diagnose van een stemmingsstoornis en een angststoornis. Ik mocht mij tweewekelijks melden voor cognitieve gedragstherapie om te bewijzen dat ik nog leefde en dat ik niet van plan was om daar op korte termijn verandering in te brengen. Zodra ik niet meer aspirant-suïcidaal was hoefde ik nog maar eens per week langs te komen. Overigens zou de stemmingsstoornis nooit meer overgaan en met de jaren waarschijnlijk erger worden. De psychiater wenste mij nog een prettige dag.
Alle prettige dagen daargelaten bleef ik suïcidaal. Twee keer per week mompelde ik me door mijn therapiesessies heen en op dagen dat ik niet spijbelde, rookte ik Pall Malls op de hoek van het schoolplein. Mijn vrije tijd bracht ik door op Wikipedia, waar ik uitvoerig onderzoek deed naar pijnstillers en benzodiazepinen, wat hun lethale dosis was en waar je ze kon verkrijgen. Omdat ik nog leerplichtig was en ondanks mijn aspirantschap een beroep moest leren, schreef ik me in voor de mbo-opleiding tot apothekersassistente.
In diezelfde tijd vond ik een website waar je euthanasiemiddelen kon kopen en waar je zelf je eigen samenstelling van pillen, poeders en injectievloeistoffen mocht kiezen. Een dodelijke dosis voor volwassenen begon bij driehonderd euro. Er waren geen productrecensies achtergelaten, dus ik nam aan dat de euthanasiemiddelen hun belofte waarmaakten.
Ik had geen driehonderd euro en dus moest ik improviseren. Een aantal maanden later vond mijn moeder me op mijn slaapkamer met een paar doosjes ibuprofen en een stripje diazepam dat ik uit haar medicijnlade had gestolen. Wederom een wanhoopspoging, maar voor mijn moeder was de maat vol. De crisisdienst werd ingeschakeld, waarna een vriendelijke man met een koffertje naast mijn bed kwam zitten en me vroeg waarom ik zo graag dood wilde. Zijn aanwezigheid maakte me verlegen. Ik schaamde me niet alleen dat mijn poging tot sterven opnieuw was mislukt, maar ook dat ik klaarblijkelijk de indruk wekte dat mijn zelfmoordwens met een goed gesprek viel op te lossen. Het was alsof niemand de onderliggende gedachte van mijn zelfmoordwens begreep of, als ze dat wel deden, die dan ook als iets legitiems accepteerden.
Inmiddels was ik overigens niet meer de enige die vond dat ik dood moest. Sinds de afronding van mijn eindexamens was er een bovennatuurlijke kracht in het huis van mijn moeder geslopen die mij scherp in de gaten hield. De kracht nam de vorm aan van een schimachtige figuur die zich schuilhield in de badkamer op de begane grond. Het kwam tevoorschijn als ik mijn tanden ging poetsen zonder dat er iemand in de buurt was. Het achtervolgde me ook naar andere badkamers en toiletten, maar omdat ik bijna nooit naar buiten ging, was de badkamer van mijn moeder vrijwel de enige plaats delict.
Na mijn tweede zelfmoordpoging werd de controle bij de psychiatrische instelling aangescherpt en werd er geopperd dat ik misschien aan de medicijnen zou moeten. Mijn aanvankelijke diagnoses werden ook opnieuw geëvalueerd. Er werd mij gevraagd of ik boodschappen van God kreeg, of ik de nieuwe messias dacht te zijn of dat ik door een kosmische kracht werd achtervolgd, waarop ik antwoordde: nee, door een schaduwman in de badkamer. Een nieuwe therapeut en antipsychotica volgden.
‘Waarom zou iemand in hemelsnaam dag en nacht op jou wachten in een badkamer?’ vroeg de therapeut me tijdens onze eerste sessie, in een poging tot rationaliteit. ‘Heeft die schaduwman van jou niets beters te doen?’
Daar had ze een goed punt, dat kon zelfs ik zien. Maar eigenlijk had ik het best fijn gevonden als iemand het in hun hoofd zou halen om dag en nacht op mij te wachten in een badkamer, of in wat voor kamer dan ook, niet per se omdat hen mij wilde doden maar omdat hen vond dat ik de moeite waard was om opgewacht te worden.
-
poëzieArg / Dag aan zeeLotte Loncin
ARG
Waar blijven ze, de woorden?
Het verweer?
De maden,
die dik en zwaar op de tong gaan liggen,
het articuleren hinderen?
Het borrelen in de onderbuik,
het klimt omhoog.
Slik door. Niet kauwen. Slik.
De worm die rond de tong krult, lostornen,
tot wat op de maag ligt naar boven komt.
Ooit een aalscholver zijn jongen zien voeden?
Dat is niet wat ik bedoel.
U mist overtuigingskracht. Beelden.
Argumenten zijn emoties!
Wie gelooft nog in woorden?
U met uw achtergrond, u zou dat moeten weten.
Nu komt het gebaar.
Gevoeligheden ontsnappen ons als gas.
En daar zijn de bezwaren, het spuug.
U bent betrokken.
U bent hardleers.
U bent op onze etage.
Hier hebben we een beamer. Wij kunnen u nu wegstralen.
Dat heb ik begrepen.
Maar dat ik mij niet volgens de kunst.
Ik die mij van stoel naar stoel rep,
terwijl ik meticuleus
de hoofden van mijn gelijken kraak
en in hun slijm (tot aan de ellebogen!)
wormen, bikkels lees.
Een mot zoek ik!
Kijk hoe zij hun hoofden dichtklappen
en steeds luider met de kaken klapperen.
Ik moet uit ergernis inspiratie halen,
uit een nederlaag lessen trekken,
uit vernedering woorden putten.
U moet uw kleurendoos opentrekken,
punten verbinden.
U moet uw mond houden.
DAG AAN ZEE
We praten in cirkels, collega’s.
Wat doen we hier nog?
Wie leest nog dit handgebaar?
Wie legt nog zijn oor tegen de schelp van een ander?
Wie opent zijn mond,
toont zijn tong
en fluistert: “Luister!
Ik ben een weekdier.
Dit is de zee.
Kun je de bodem zien?”
Ik ga, collega’s.
We kwamen voor de picknick van het grote gelijk.
Dit zijn argumenten, zeggen we.
Dit is onzin.
Dit is een mening.
Dit is zand.
Het credo van het kritische middenkader.
Kijk wat je vindt aan de vloedlijn:
kinderen, ratten, vogels,
het residu van ons oeverloos redetwisten.
Luister. We hadden nooit aan land mogen komen.
Ik ga. Ik zal ontpoppen tot mossel. -
wisselcolumnHet jaar dat de Titanic zonkBasje Boer
In 2013 had ik superkrachten. Niet eerder zag ik alles zo helder, niet eerder was ik zo sterk. Niet eerder was mijn lijf zo actief en alert. Alsof er binnenin een storm was afgestoken.
2013, het jaar dat de Titanic zonk. In gedachten som ik het op, op de wrang-komische toon waarmee ik wildvreemden wel eens ongemakkelijk doe verstommen op huiskamerfeestjes.
In 2013 ging mijn vader dood.
In 2013 ging mijn kat dood.
In 2013 maakte mijn vriend het uit.
In 2013 werd ik ontslagen. (Oké, strikt genomen was dat in januari 2014.)
En dan de odd one out: in 2013, op de valreep van het jaar, werd ik verliefd zoals ik nooit eerder verliefd was geweest.Het verdriet maakte mijn hoofd helder, crisp als een koele winterochtend. De verliefdheid deed mijn lijf tintelen, verhoogde de gevoeligheid van mijn zintuigen. De rouw maakte iedere beleving intens. ‘Niet onder een tram komen!’ riepen we nerveus naar elkaar in die eerste weken. Iedere minuut deed ertoe, alles klopte met elkaar.
Is besef een superkracht?
Dat er van je wordt gehouden is een superkracht. Dat je in staat bent om zelf lief te hebben. Of is dat juist een zwakte? Is het een superkracht om opgegroeid te zijn in een stabiel gezin? In een lange lijn van eerbiedwaardige voorouders? Is white privilege een superkracht? Over de straat lopen en denken dat de wereld van jou is, omdat de wereld in zekere zin ook van jou ís? Is gevoeligheid een superkracht? Of juist een gebrék aan empathie? Is een psychopaat eigenlijk een superheld? Is iedere superkracht die je kunt bedenken ook een superzwakte? Alles kunnen onthouden betekent niets kunnen vergeten. Onsterfelijk zijn betekent achterblijven.
Een superheld verhoudt zich tot de rest, tot al die mediummensen. Hij is super omdat zij dat niet zijn. Tegen hun middelmatige vermogens tekent zijn superkracht zich af. Een superheld is uniek –en dus de ultieme Ander. Een minderheid gereduceerd tot één. The loneliest number. Maakt je superkracht je onherroepelijk afhankelijk? Wie kan je gedachten nog volgen als je hyperintelligent bent? Hoe kun je iemand beminnen als je bovenmenselijk sterk bent? Of zegt het specifiek iets over mij dat mijn gedachten meteen naar de ander gaan? Dat alle voorbeelden van superkracht die ik kan bedenken, en alle consequenties die ik daaraan verbind, te maken hebben met hoe ik me tot anderen verhoud?
‘Ik heb maandenlang gehuild!’ voeg ik aan mijn opsomming van 2013 toe. Het komt er net iets te vrolijk uit. De wildvreemden, kennissen, vrienden-van die zich om me heen hebben geschaard, op dat fictieve huiskamerfeestje, staren wat naar hun schoenen. Iemand schraapt zijn of haar keel, iemand anders vraagt wie er bier wil uit de koelkast. Langzaam komt het gesprek weer op gang, de kans is groot dat het over films gaat, wat toch zoiets is als het weer. De nieuwe Marvel wordt genoemd, de laatste Avengers.
Welke superheld zou jij willen zijn?
Wat zou jouw superkracht zijn?
Ik las Kamers antikamers, verander ik brutaal van onderwerp, die nieuwe roman van Niña Weijers. Flesjes lauw bier worden uitgedeeld, ze worden gretig aan de mond gezet. Is dat niet dat experimentele boek, vraagt iemand. Is dat niet die plotloze roman, vraagt iemand anders. Luister, zeg ik zoals ik alleen in fictieve situaties zou zeggen, in dat boek laat Weijers haar hoofdpersoon verschillende levens leiden. Ze stapelt die levens als het ware op elkaar, niet gehinderd door het probleem van tijd. Luister, vervolg ik, ik weet dat want ik heb er zelf ook een boek over geschreven. Een ander soort boek, minder experimenteel, met meer plot, dat desondanks óók ging over de verschillende levens die je zou kunnen leiden, over de verschillende mensen die je zou kunnen zijn, gewoon omdat je bij iedereen weer iemand anders bent. Een andere Basje, meerdere Basjes. Bastiënne, Bobo, Bobi, Baasje.Ha ha, zegt iemand. Jouw naam is grappig.
Mijn vader ging dood en bleef dood. De kat werd in de achtertuin begraven en ligt daar nog, botten in een handdoek, onder een lithosteen. Het ging uit en het bleef uit: ik werd verliefd op iemand anders, en hij ook. Maar verliefdheid wordt vaal, en herinneringen vervagen. Ik weet nog hoe mijn vaders stem klonk, in gedachten hoor ik de zoekende manier waarop hij me aansprak – Bobi. Maar een herinnering verandert juist omdat hij stilstaat, terwijl al het andere verdergaat. Mijn vaders stem, zijn postuur, losse sigaretten van zware shag – ze raken steeds meer losgezongen van het nu, van de werkelijkheid waarin ik me beweeg. Waarin ik concreet ben, en leef.
Op het fictieve huiskamerfeestje wordt het geroezemoes luider, de fictieve playlist opdringeriger. Ik moet mijn stem verheffen om het gesprek te blijven domineren. Ik was laatst in Londen! schep ik op. Naar dat retrospectief van Cindy Sherman! De wildvreemden, kennissen, vrienden-van knikken. Of bewegen ze hun hoofd op de maat van de muziek? Shermans werk gaat ook over identiteit! zeg ik.
2013 –Titanic gezonken, iedereen dood, alles voorbij, nieuw begin. Ik, ultra-opmerkzaam, supergevoelig, een en ál gevoel, zag het ineens zo scherp; de manier waarop we allemaal een opeenstapeling van levens leiden. Als dochter, als werknemer, als geliefde, thuis, op straat, op huiskamerfeestjes.
Shermans werk gaat ook over het spelen van rollen! zeg ik. Over het leiden van verschillende levens! Het kringetje wordt ontbonden en gaat op in de spontaan ontstane dansvloer. Ik babbel door. Dat Shermans werk gaat over het theater dat bij de vrouw hoort. Vrouwen worden verdeeld in rollen: moeder, minnares, kind, maagd. Hoer of Maria, je weet wel. Maar dat rollenspel is niet alleen haar superzwakte, het is ook haar superkracht. Terwijl meisjes naar hartenlust in de verkleedhoek mogen spelen, worden jongetjes niet geacht om te verkleden of te acteren. Dat heeft iets onnatuurlijks, vinden we. Jongetjes horen te ravotten. En waar mannenkleding zich beperkt tot min of meer één outfit, daar hebben vrouwen jurken en rokken en broeken en make-up.
Iédere superheld heeft zijn eigen specialisme! roep ik. Mijn stem vindt het ritme van de muziek. Zijn! Eigen! Superkracht! Maar, maak ik triomfantelijk mijn punt, álle superhelden zijn in staat tot transformatie! Het bierflesje is leeg, ik zet het in de boekenkast. Nu heb ik mijn handen vrij. Kan ik dansen. Ze zijn niet één persoon! roep ik. Het zijn er minstens twee!
En dan hou ik mijn mond.
-
open oproepOproep voor essaysde-nieuwe-garde
Dit najaar onderzoekt literair tijdschrift De Gids de kwestie van gender in een speciaal themanummer. Het thema wordt benaderd vanuit de literaire verkenning van een basaal gegeven: in ieders leven schuurt de eigen beleving met de eisen en verwachtingen die we ervaren vanuit familie, relaties, werk, religie om ons als man of vrouw te gedragen. Die eisen en verwachtingen kunnen onbewust zijn, en onbewust worden doorgegeven. Ze kunnen verwarring, verdriet en woede oproepen, en een verlangen naar ontsnapping uit het heersende verhaal.
DIG haakt bij het themanummer van De Gids aan met een oproep aan beginnende essayisten. In samenwerking met De Nieuwe Garde vragen we om essays waarin wordt gereflecteerd op de kwestie van gender. DIG heeft zich ten doel gesteld om de online mogelijkheden van literatuur te onderzoeken, in de breedst mogelijke zin. Inzendingen die daar een eigen visie op hebben of daar op bijzondere wijze aan bijdragen, zij het in vorm of in inhoud, moedigen we in het bijzonder aan.
Stuur je essay van maximaal 2.500 woorden vóór 15 augustus via deze link > Beoogd tijdschrift/platform voor publicatie. Je maakt kans op een mentoraat bij De Nieuwe Garde en publicatie op De Internet Gids, waar ook een kleine vergoeding tegenover staat.
-
essayAlles komt terugMarie-Noëlle Veys
Maandag
’s Avonds passeer ik na het werk de supermarkt die op de weg naar huis ligt. De kassiers daar zijn van die uitstervende exemplaren die doorgaans goedgezind zijn en die honkvast hun leven lang kassiers blijven. In de tijd dat ik zes dagen per week al acht jaar lang de kleine supermarkt frequenteer, is er gradueel een soort van verwantschap ontstaan met de kassiers. Inclusief de karakteristieken en bonte verscheidenheid die er binnen verwantschap bestaan. Wie zal er vandaag aan de kassa staan: mijn nuchtere oma, mijn ernstige oom met de leesbril, mijn neef die op Suske lijkt, mijn babbeltante, mijn zwijgzame verre Poolse tante of mijn knappe nicht?
Het is, zoals meestal, niet druk in de supermarkt, slechts een van de drie kassa’s is geopend. Ik leg mijn aankopen op de band. Aan de kassa staat mijn nuchtere oma. Ze eet elke morgen een banaan tegen de krampen. Yoghurt die overtijd is, verklaart ze, kan u zeker tot een week na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum houden. Ik krijg een cox-appel cadeau van de winkel, waarbij ze me aanraadt om die in de pan klaar te maken en bestrooid met cassonadesuiker samen met een boterham op te eten. Het arme mensenvoedsel van vroeger, voegt ze tot slot nog aan het recept toe.
Koopt u nu water in glazen flessen?
Ik knik.
Vroeger kochten we allemaal glazen flessen. Alles komt terug. Als u zo oud bent als ik, zal u dat nog wel merken.
Misschien moet u daarover eens schrijven. U schrijft toch?Dinsdag
Naar de supermarkt om de hoek rijd je niet met de auto. Er is wel een vrouw als porselein die met de taxi komt. Voor haar alleen worden de boodschappen door de kassiers in de taxi geladen.
De supermarkt dateert van 1922: het begon als een kruidenierszaak gelegen in een voormalige wassalon, daarna werd hij uitgebreid met de bakkerij die leeg kwam te staan twee huizen verder, en ten slotte kreeg hij zijn huidige oppervlakte toen ook de kantwinkel ertussenin vrijkwam. De uitbreiding van de supermarkt is zo’n voorbeeld van de typische Vlaamse voorliefde voor koterij: een eerste triomf van de overwinning van de supermarkt op de kruidenier, de slager en de bakker. Thans ligt hij er haast als een anachronisme bij tussen de nieuwe buurtwinkels, de Poolse en Joodse winkels, een kruidenier en de ‘echte’ supermarkten.
Destijds was de winkel gehuisvest in eerst één, toen twee en vervolgens drie herenhuizen. Thans ligt hij in zo’n aartslelijk appartementsblok uit de jaren zestig, met aluminium raamlijsten en kale gevels zonder enig ornament: een toonbeeld van het functionalisme in de jaren dat schoonheid in dienst stond van doelmatigheid. In die tijd moet deze supermarkt zijn hoogtijdagen hebben beleefd.
De winkel die onlangs grondig werd gerenoveerd en toch gedateerd blijft, zoals dat vaak bij de niet zo supergrote supermarkten gaat, is nu voorzien van energiebesparende ledverlichting en lagere rayons, zodat, luidt de uitleg van de winkeleigenaar in de plaatselijke krant, de klanten het overzicht kunnen bewaren. Ik heb dan weer gehoord dat de verlichting en de plaats van producten in een supermarkt een marketingtechniek zijn om klanten tot impulsaankopen aan te zetten.
Wanneer ik met mijn winkelmandje langs de rayons dwaal, kom ik eerst mijn ernstige oom tegen, de voormalige eigenaar. Met zijn bril op het puntje van zijn neus noteert hij ijverig, terwijl zijn blik over het fruit en de groenten glijdt. Ik doe zijn vrouw de groeten. Verderop zeg ik dag tegen mijn neef, die op Suske lijkt door de krul in zijn zwarte haar. Op zijn knieën vult hij een voorraad voorverpakt vlees aan. Ik weet nog maar kort dat het al generatie na generatie een familiezaak is en dat de ene de vader is en de andere zijn zoon.
In het interview in de krant naar aanleiding van de renovatie prees de zoon aan: ‘Meer dan achthonderd producten, met de nadruk op vers, en een koosjer en een Pools aanbod.’
Ik feliciteer hem met de renovatie en het interview in de krant en rijd met mijn winkelmandje verder langs de rekken.
Meer dan achthonderd producten is nog altijd niet veel. Als ik naar een van de grote supermarkten verderop in de stad ga, word ik overweldigd door het enorme aanbod en slaat de keuzestress toe. ‘Slechts achthonderd producten’ garandeert dat ik geen impulsaankopen doe. Een winkel met ‘slechts’ achthonderd producten staat in deze tijd en Westerse plaats van overaanbod bij mij aangeprezen als een haast epicuristisch genot. Dat alles in mijn supermarkt binnen de perken blijft, maakt hier winkelen heilzaam en tot een weldaad voor mijn rusteloze geest.Woensdag
Ik ben dankbaar dat hij bestaat: de supermarkt om de hoek. Op woensdag nog het meest van alle dagen. Ik rep me dan van mijn werk langs de supermarkt, want om zeven uur begint mijn yogales.
De supermarkt is een naoorlogs product dat een antwoord moest bieden op ons toenemend tijdsgebrek. Aanvankelijk specifiek voor de vrouw (die sinds de Tweede Wereldoorlog ook steeds meer buitenshuis gaat werken) vestigden kruidenier en slager samen met de drogist zich onder één dak. Later verdween de slager en kwam er het voorverpakt vlees en het industrieel maar ‘versgebakken’ brood bij.
Aan de kassa staat vandaag mijn babbeltante, de kassierster die al die acht jaren dat ik hier kom ontzettend lange haren heeft. Ze is de meest spraakzame van allemaal, zodat de rij aan de kassa vandaag wat langer is dan anders. Als ze mijn aankopen scant en ik mijn boodschappen wil inladen, stel ik vast dat er iets veranderd is: haar haren zijn kort geknipt. Ik complimenteer haar met haar nieuwe kapsel. Ze zucht, zegt dat iedereen altijd denkt dat lang haar veel werk is, maar dat ze nu pas veel werk heeft om ’s morgens alles in model te krijgen. Het föhnen, de gel of de haarlak nemen veel tijd in beslag en dan ligt haar haar nog niet goed en moet er nog een speldje in, waarmee ze zich een kind voelt. Ik beaam dat ik lang haar inderdaad een stuk gebruiksvriendelijker vind. Maar u ziet er goed uit en uw haar ligt wel goed, voeg ik er haastig aan toe. Dank u, zucht ze. Ik ben moe. Vandaag dweilde ik de winkel toen een klant over mijn net gedweilde vloer stepte. Ik vroeg hem of hij eens wou ophouden met door mijn living te steppen. Als ik al denk dat mijn werk mijn thuis is, dan is het dringend tijd om naar huis te gaan.
U zou yoga moeten doen, raad ik haar aan. Dan komt u tot rust.
Ik doe yoga, antwoordt ze.
Daarop wisselen we enthousiast weetjes uit over Asanas (yogahoudingen), van Surya Namaskar (zonnegroet), Adho Mukha Svanasana (neerwaarts kijkende hond) tot Ananda Balasana (gelukkige babyhouding). Achter mij zucht iemand geërgerd. Mijn kassierster is opgehouden met het scannen van mijn aankopen, ze gaat helemaal op in ons gesprek. Voor de haastigen onder ons – ik ben even uit het oog verloren dat ik ook gehaast ben – is er redding op komst. Kassa twee gaat open, waarop de hele rij klanten na mij voor kassa twee kiest, zodat wij nog even verder kunnen keuvelen.Dezelfde avond, na de mijn yogales, kom ik haar op straat tegen. Ze stapt de nachtwinkel buiten. In haar plastic zak zit een blik Cara-pils.
Ik neem me voor nooit meer mijn geduld te verliezen als zij aan de kassa een gesprek wil voeren.Donderdag
Voor mij aan de kassa schuiven drie werklui aan, nog in plunje, met de verfspatten op hun broek. Hun aankoop: vierentwintig blikjes Cara-pils. Ze spreken een taal die ik niet versta, ik vermoed dat het Pools is. Aan de kassa spreekt de kassierster hen in dezelfde taal aan.
De ingeblikte boterhammen blijken erg goedkoop te zijn, goedkoper dan mijn zes liter glazen flessen water. Aan Cara kleeft een heel ander etiket dan bijvoorbeeld Jupiler, dat ik associeer met voetbalwedstrijden, samenzijn en vrolijkheid. Cara is voor mij de drank van de zwerver op de stadsbank en van de Poolse werkmannen die hier ver van hun familie zijn en sinds kort ook van de kassierster, mijn babbeltante die ik ’s nachts bij de nachtwinkel aantrof.
Ik heb de Poolse kassierster graag omdat ze snel werkt en omdat ze niet meer dan de hoognodige woorden wisselt. Ideaal voor mijn zwijgzame dagen.
Wanneer ze mijn flespompoen weegt en ik doornat, nors en moe van de vierde werkdag deze week mijn boodschappen inlaad, vraagt ze tot mijn verbazing: Weet u hoe u die kan klaarmaken?
Na acht jaar stilte kan zo’n uitspraak tellen.
U moet de pompoen enkele minuten in de microgolf opwarmen, dan gaat de schil er zo af en vervolgens in de oven klaarmaken met honing. Erg lekker.
Ik loop een stuk opgeruimder door de automatische deuren de natte avond in.Vrijdag
In zeven haasten overloop ik mijn boodschappenlijst. Ik heb nog couscous nodig, niet de fijne, maar parelcouscous, de dikkere Siciliaanse versie. Een paar jaar geleden heb ik die dikkere couscous toevallig ontdekt, niet in de rayon van de droge voeding, maar in de afdeling koosjere producten. Terwijl ik de parelcouscous in mijn winkelmandje laad, realiseer ik me dat het godverlaten is in de supermarkt. Het is het uur tussen hond en wolf, het weekend staat voor de deur. Je zou verwachten dat het aan de kassa volop avondspits zou zijn, maar er is geen mens te bespeuren Aan de broodafdeling tref ik de kassier-babbel-ster aan, die met de slang van de stofzuiger de kruimels in de broodschuiven opzuigt, terwijl ze een lied neuriet. Zou ze zich weer in haar living wanen?
Waar is iedereen? vraag ik haar.
Het is vrijdagavond, legt ze me uit alsof dat alles verklaart. De zon is onder, voegt ze eraan toe.
Nog steeds staar ik haar aan.
Het is sabbat.
Eindelijk begrijp ik haar. Inderdaad ze ontbreken: de mannen met hun zwarte hoeden die bij regenweer met een plastic zak omwikkeld zijn, de vrouwen met een paar koters aan hun rokken, de kinderen die er door hun moeders op uitgestuurd zijn met een lege buggy die dienst doet als boodschappenmand waarin hetzij pampers, een dozijn pakken suiker of twintig pakken tissues geladen zijn – vooral die tissues tarten mijn verbeelding.
Als ik naar huis wandel, zie ik voor vele ramen een paar kaarsen van de zevenarmige kandelaar branden. Omwille van de vervolgingen waarvan de Joden de geschiedenis lang het slachtoffer waren, gaan hun synagogen vaak schuil achter de gevel van gewone huizen. Ondertussen ken ik ook de synagogen in mijn buurt: doordat er betonblokken voor de ingang staan en camera’s hangen, en doordat er op bepaalde uren van de dag opvallend veel fietsen voor de deur staan, waarvan een heel aantal Hollandse damesfietsen met kinderzitjes.
Een jonge vrouw met een Duits-Jiddisch accent spreekt me aan. Ze stond me in haar deuropening op te wachten: of ik het licht bij hen wil aansteken. Ik volg haar naar binnen en ik schakel in hun badkamer en een voorraadkamer de lichten aan.Zaterdag
Het gekrijs van de meeuwen heeft me gewekt en ik ben meteen in jubelstemming. Het is nog vroeg, het moment om vis te kopen op de markt. Zoals Virginia Woolf graag onopgemerkt zwierf door de straten van Londen, vrij, zo zwerf ik graag door Antwerpen. Haar excuus: de aankoop van een potlood; het mijne: verse vis. Onderweg naar de markt kom ik voorbij veel nieuwe zaken waar voordien lang leegstand was. Ze herleeft mijn buurt. Ik zwaai naar de jonge schoenmaker die met een sigaret in zijn mond en een schoen in zijn hand terugzwaait. Er is de koffiebar waar ze me kennen en waar ik met rust gelaten wordt. Er zijn de tweedehandskleding- en boekenwinkels waar ik ongestoord kan snuisteren. Al zal ik straks vluchten voor de zaterdagdrukte, te voet vele malen sneller dan de auto’s die van alle kanten de stad komen bezetten. Van tijd tot tijd wordt er als om ter luidst ongeduldig in crescendo geclaxonneerd en doen gestresseerde chauffeurs zichzelf en elkaar de duivel aan door kruispunten te blokkeren en onverwacht te manoeuvreren. Reeds in de negentiende-eeuwse literatuur werd het leven in de grootstad beschreven als anoniem, druk en belaagd. Al was het niet allemaal negatief. Schrijvers zoals Baudelaire en Woolf ervaarden de stad als een bevrijding. Het is de mix tussen vrijheid en vertrouwdheid die het leven in de stad zo mooi voor mij maakt. Ik heb mijn vrijheid en ik heb mijn kassiers. Deze bekenden zijn mijn elixir tegen vereenzaming en onrust, die niet alleen in de stad, maar ook in de rand en in de dorpen welig tieren.
Met deze bedenking rep ik me even voor zes naar mijn supermarkt. (Op zaterdag sluit de supermarkt om zes uur.) Daar zit een van mijn kassiers, mijn knappe nicht, in een kapel van rust ver weg van de zaterdagse helse stadsdrukte, als een echte helderziende, een broodnodige psycholoog, biechtvrouw, die net voor sluitingstijd de juiste woorden vindt, een wijze vrouw die weerwoord weet tegen de stress die zich ook op deze vrije dag meester van mij wist te maken. In tegenstelling tot zowat alle andere mensen om me heen heeft ze geen smartphone bij de hand, waardoor ze nog gewoon is om een echt gesprek te voeren en een gemeend luisterend oor te bieden voor iedereen die er nood aan heeft.Zondag
Zoals elke eerste zondag van de maand is de intocht naar de stad bezig als ik ’s ochtends tegen de stroom in de stad verlaat. Ik ga de hele tijd rechtdoor totdat ik uitkom in het dorp waar mijn ouderlijk huis staat. We wonen op dezelfde steenweg, mijn ouders in het dorp, ik in de stad: de Mechelsesteenweg. Deze verbindingsweg die van oudsher Antwerpen met Mechelen verbindt, verbindt mij met mijn ouders.
De bouillabaisse die ik heb gemaakt van de vis van de markt, staat te pruttelen.
Komt alles terug? vraag ik mijn ouders.
In de jaren zeventig lagen er in de supermarkten papieren zakken, vertelt mijn vader, totdat daartegen fel protest ontstond omdat er te veel bomen sneuvelden. Daarna werden alle papieren zakken vervangen door plastic zakken.
Morgen is het maandag. -
poëzieVijf gedichtenLisa Rooijackers
zangzaad 1987.1.0316
illustraties: Vere van der Veen
ik stortte ineen op ecologisch vlak, stopte met
expanderen, voelde dat een voornemen zo
autoritair is als plankton in westenwinddrift
aangezien het vrij zeker is dat de
kosmos van mij niets nodig heeft
is de vraag hoeveel humanist er
nog in mijn RAM-geheugen staat
geschreven
van goudeerlijk zijn komt geen
hemel, mijn priester schoolde
zich jaren geleden om tot een
therapeut terwijl een pauze van
samen ademen onbegonnen is
naast me zit vaak een muze
met warme arm, nachtelijke
benen en een grijpgrage hand naar
mijn linkerborst en wat daaronder
schuilt zelf trek ik aan niemand
aan geen toga- en stolamouw
ik zoek niet naar een stralende
sterrenhemel of consument die
figureert als koning
wetend dat het niet mogelijk is
zweer ik dat ik geen gelovige ben
mijn handpalm draagt slechts een
gekreukte bol papier
die ik in een warme gloed voeren
zal aan de hongerige vogel: in en
om hem heen zijn dag en nacht, de
poten vast in 1952, het lijf in grijze
lucht, gek gevederd als een sexy
pauw, een quetzal die guacamole
snackt of een kaalgeplukt kippetje:
misvormd, schitterend en hij lijkt
net echt maar dan groter en lichter
zoals gele zonnen met zonnebrillen
en woorden die rijmen op nog eens
woorden
aalscholver/Aesacus
vind mij hier herhaaldelijk op een paal in het water
met armen wijd wachtend tot de zon me opdroogt
zoals ik stond wanneer mijn moeder met een handdoek
van mijn bedruppelde armen naar mijn vingers wreef
eerst links dan rechts dan nog een keer: uit bad
op de koude tegels stappen kan spannend zijn
werelden ver van de praal van het hof de lawaaierige
stad sta ik tussen het geluid van kabbelen van enkele
zangers achter mij en het uitzicht van wiegend blauw
van uitgestrekt groen voor mij ver van alle avonturen
ik ben deels een trekvogel, deels gebonden
aan dit zoete water aan deze bestendige balk
hier waar mensen niets zoeken, zie je mij eenzaam
scheren en toch ben ik niet boers en niet ongevoelig
voor de liefde die ongeacht eindeloos treiteren de duik
richting de bodem in haar zachtheid dempt terwijl diep
met mijn kop in ’t water ik blijf zoeken naar de dood
en blijf zoeken en blijf zoeken en blijf zoeken en blijf
rebus
I
als baby omklem ik vingers geen slangen
ik grijp vingers vraag hen te wijzen
waarheen ik kruipen moet en waarom
iemand zegt voortgaan
is een legpuzzel dus ik
besluit scènes te vangen
pers deze in een mal tot
een plaatje op de grond
maar het koraal is grijs
de zee is van as mijn vis
ligt op het droge de dolfijn
springt van een klif en ik
mis het duizendste stukje
II
ik sta op bij het wanbeeld
de puzzel valt uiteen
de middag begint net en
mijn stiefmoeder staat al
te gillen dat fortuin niet in
een Ravensburgerdoos zit
het ligt verborgen je moet
het ontrafelen uit raadsels
en opsporen in kennisgaten
we hangen dan twaalf cryptogrammen
aan de muur en ik schrijf tot cement
brokkelt tot handen bloeden tot ik
uitvind dat antwoorden achter mijn
pen vervagen hokjes verdraaien en
letters transformeren in onleesbare
cijfers en stippen en lijnen en achter
de ravage vat ik samen: we leerden
vandaag van het bestaan dat zij vrij
lelijk is en ons bekokstooft het ene
spel na het andere herhaalt zich ik
weet niets beters te verzinnen dan
mee te tikken met de klucht en soms
eens een onverwachte grap te tappen
III
tijdens de 10e Satire zegt
de schrijver: lieve loser,
je stem staat te koop voor
een kruimel en een jojo
zoveel is hij nog waard
leunend op mijn baton laat ik
mijn laatste lach wegsterven
met opgestoken vinger wijs
ik naar de rebus van sterren
in de nacht: ik heb gekropen,
heb gelopen en gestrompeld,
er waren plaatjes
er waren woorden
dissociatie
vertel van drie dingen die je ziet
zoals het horloge om je pols
en het streepje van de twee
en negen die los zijn geraakt
ze schuiven rond en daar staat
de cactus die grijs en harig lijkt
naast de foto van Johann
Füssli’s Tiresias in waterverf
zie maar zijn witte baard en hand
onder een magneet op de koelkast
vertel van drie dingen die je hoort
zoals het herhaalde draaien
van was achter het ronde glas
ze draait ze draait en jij zit stil
en luistert naar het c-akkoord
hoe ik van de es naar de e stap
hoe mineur plotseling naar
majeur kan glijden
hoor maar hoe knisperend
de geurkaars blijft branden
vertel drie dingen die je voelt
zoals de strakke mouwen
van je deftige blouse hun
randen tegen je blanke arm
krab de korsten op je hoofd-
huid met je vingernagels
voel maar met je vingertoppen
blijf hier we zullen grapjes
maken iets warms drinken
veilig is waar grapjes zijn
waar koffie warm over
je tong golft bitter en nat
proef maar alles is hier
echt en je zegt een woord
schaven
als ik slim genoeg was, sprong ik niet in de bomen
maar leunde tegen hen aan en dan op mijn kop
de klap van zwaartekracht, of zette ik
een hek om hen heen en zag ik door de
IQ Outdoor Nest Cams chimpansees
hengelen naar een peleton termieten
onderhand leren jij en ik langer
lopen op eieren (3-NL-*******)
rekken ons verder uit dan lijven
van vroeger, wippen hoger dan
onze verloren broertjes Wright
- oma was een slang wij
broeden als konijnen –
we pluizen talloze zaken uit:
- rat A spartelt twintig minuten in een potje water
- rat B spartelt vijftien minuten in een potje water
- rat A is gelukkiger
ik beweeg me honderdvijftig jaar voort
in quarantaine, de nanorobots in mijn
bloed blijven binnenboord de klokken
tikken hier oersaai tot ik antibacterieel
snak naar jou tot jij zegt ‘sta stil en ik:
1) schiet suiker;
2) speel een extreem spel;
3) bouw in de takken een hut
voor ons als jij vrij genoeg bent’ -
poezieIdylleMischa Andriessen
Geweten was het dat ze onmogelijk konden
Vergeten hoe ze hier uitgekomen waren
Al bij de eerste stap in het warme zand
Wisten dat ze ten slotte hadden gevonden
Wat ze zochten een eiland waar niemand was
Die te verstoren kwam wat hen in jaren
Was gelukt te verwezenlijken - een verbond
Waarvan ze het bestaan hadden verhoopt
En nu ontdekten dat het werkelijk bestond
En omdat het geweten was keken ze niet meer
Om zich heen zagen niets dan de ander hoorden
Alleen hun eigen stemmen hun zacht vertellen
Wat ze al kenden het klonk als een Sirene in hun oren
Het was waar ze hielden op elkaar in de armen
Te knijpen de droom was uitgekomen om te blijven
In plaats van wonder waarheid te zijn toen verdween
Een deel van hen dat ze bezaten niet langer verlangden
Schepen brachten anderen aan land hun land
Dat groter was dan gedacht en niet volledig
Door zee werd omgeven ineens zagen ze het
Ze waren nooit alleen hadden slechts het talent
Zich van alles vrij en erboven verheven te voelen
Ineens was het land te klein en woedend jaagde
Wie zich eigenaar waande wie nieuw was
Van het land stelde dat de orde werd hersteld
Toen wisten ze dat ze eerder stemmen hoorden
Rondom zich beweging zagen een bruuske nadering
Die ze hadden genegeerd elkaar in de armen namen
De ogen sloten en nu was het hun land niet meer
Nu ontwaakten ze hielden zich niet langer vast
Verbrachten dagen met hun spiegeling dadeloos
Was die nauwelijks tot inkeer en inzet te bewegen
Geweten was het dat ze onmogelijk konden
Blijven toezien ze wisten het terwijl ze kijken bleven
-
libris literatuurprijsHet verschrikkelijke universum der vergevingsgezindenRob van Essen
Op 6 mei 2019 ontving Rob van Essen de Libris Literatuurprijs voor zijn roman De Goede Zoon. Van Essen schrijft regelmatig proza en essays voor De Gids. Het korte verhaal Het verschrikkelijke universum der vergevingsgezinden, uit De Gids 2018/4, is zijn meest recente.
-
verhaalDe lepelPieter Paul Pothoven
Amsterdam – New York
Kruissnelheid. Tien kilometer hoogte. Een doffe toon en het lichtje met de veiligheidsriem schakelt uit. Om mij heen klikken veiligheidsriemen. Ik zit achterin. Voorin beginnen twee stewardessen met het uitserveren van maaltijden. Ik klap het tafeltje voor me uit, open mijn rugzak en pak het pakketje. Voorzichtig maak ik het open en leg de inhoud op het wc-papier waar het in zat gewikkeld. Het is de gevangenislepel uit de Tweede Wereldoorlog van mijn grootvader Wim. Met een dergelijke houten pollepel roer je normaliter in de soep, maar deze heeft een kort handvat, is afgekloven, verkleurd en er mist een hap uit. Zolang ik me kan herinneren lag hij in de kast met antiek van mijn moeder Eva, tussen de stapels Delfts blauwe borden, de prehistorische vuistbijl en haar verzameling wit-porseleinen Staffordshire dogs.
Eva is geboren in een Rotterdamse schuilkelder in de winter van ‘44. Als baby werd ze in de januari-kou naar het bevrijde Zuiden gesmokkeld en daar opgevangen in een gastgezin. Pas na de oorlog zag ze haar ouders en zus, die elders was ondergedoken, voor het eerst. Haar vader Wim was nergens te bekennen. Hij zat in het verzet. Ik googlede zijn naam eens en vond hem op een lijst van Rotterdammers die neergestorte geallieerde piloten terug naar Engeland smokkelden. Wim was een soldaat in hart en nieren. Hij stond bekend als autoritair en bij vlagen als een despoot. Praten over de oorlog en haar vader doet Eva liever niet, maar elk jaar, op 4 mei, breng ik met haar de dodenherdenking door in Friesland, waar ze in een dorpje verscholen tussen het groen woont. Als om even voor achten de kerkklokken tegenover haar huis beginnen te luiden, blaffen de honden, zijn we vervolgens twee minuten stil, en kijken dan naar de jaarlijkse oorlogsfilm op tv. Zwijgend en met een bordje soep op schoot. Traditie. De meeste films hebben we al een keer gezien, maar dat geeft niets.
Als ik aan de oorlog van Wim en Eva denk, dan denk ik aan al die oorlogsfilms. Ik denk aan een kind dat werd geboren in de januari-kou in Rotterdam, in een verwoeste stad, ingestorte gebouwen en overal puin, zoals in de terecht geflopte film Het Bombardement. Maar dan ineens fietst Jan Smit door het beeld, die nu even niet gezellige schlagers voor bejaarde Duitsers zingt, maar op Rotterdamse bodem zijn filmdebuut maakt. Ik zie een neergestorte piloot verstopt in het bos zitten, zoals in Oorlogswinter. Ik hoor Koningin Wilhelmina al tegen Wim zeggen: ‘De ware adel dat zijn de verzetsstrijders,’ zoals tegen Guus in Soldaat van Oranje, terwijl zijn verzetsmaatje Eric met Susan de koffer induikt. Ik zie Wim al gearresteerd worden, net als Jan in diezelfde film. Vervolgens ligt hij met een tuinslang in zijn anus schreeuwend op de martelbank. Als lid van een generatie die groot is geworden voor het tv-scherm, zijn films de bron voor mijn verbeelding om deze geschiedenis die gehuld gaat in mijn moeders stilzwijgen vorm te geven.
Vorig jaar had ik het plan om een film te maken over precies deze met cinema doordrenkte verbeelding van de oorlog. Het idee was om met bestaande filmbeelden te werken en met een voice-over die het verhaal vertelt van Eva, haar vader en hoe de Nederlandse film het verzet en de naoorlogse gevolgen toont. Ik kwam naar Nederland om in een cabine van het Filmmuseum alle speelfilms die zijn gemaakt over het verzet te kijken. Vervolgens reisde ik naar Friesland om met Eva over de oorlog te praten. Tijdens Skype-gesprekken leek ze nu toch het één en het ander te willen vertellen, als ik naar Nederland zou komen. Uiteindelijk liet ze opnieuw niets los. Stilte gevolgd door: ‘Ach, wie achterom kijkt ploegt scheef,’ terwijl ze in de verte staart als Emmanuelle Riva in Hiroshima mon Amour of Meryl Streep in Sophie’s Choice; de staarziekte van een generatie die zichtbaar worstelt met een oorlogsverleden. In tegenstelling tot Riva en Streep, liet Eva niets los. Ik liet het idee van een film varen en beloofde haar niet meer naar de oorlog te vragen. Op één voorwaarde: de lepel van Wim, als verzegeling van onze stilte. Schoorvoetend ging ze akkoord. Zojuist gaf ze mij de lepel, bij een koffietentje op Schiphol. We zaten tegenover elkaar en deelden een croissant. Ik bedankte haar. Ze antwoordde: ‘Het is al goed zo.’ Opnieuw die staar.
Geen verhaal. Wel een houten lepel. Ik draai hem voorzichtig rond in mijn hand. De houtnerf verdwijnt onder het zwarte vuil, komt weer tevoorschijn en loopt dood op de plek waar er een hap uit de lepel mist. Ik weeg de lepel in mijn hand. Hij is wonderbaarlijk licht voor een object met zo’n beladen geschiedenis. Ik zou de lepel in mijn mond kunnen stoppen. Ik leg hem snel weer neer op het tafeltje. Hoelang heeft Wim vastgezeten? Waar? Waarom? Hoe komt het dat er een hap uit de lepel mist? Heeft de hond er soms een nachtje op gekloven? Hoe is Wim in godsnaam vrijgekomen? Waarom heeft hij de lepel meegenomen? Vragen zoemen rond de lepel als muggen aangetrokken door een zojuist ontstoken avondlamp.
Nadat ik Eva bezocht in Friesland reisde ik terug naar Amsterdam. In de dagen die ik nog had voor mijn vlucht terug naar New York, keek ik nogmaals alle Nederlandse verzetsfilms. Zouden zij mij iets over de lepel kunnen vertellen? Tussen alle beelden van onderduikadressen, laffe NSB’ers, verstopte radio’s en het gebruikelijke naakt, vond ik slechts twee films met een gevangenislepel. In De Bunker, zit Gerrit vast in een strafcel in Kamp Amersfoort. In het schemer van zijn cel schraapt hij eten uit een pan met een metalen lepel. Als hij uitgehongerd een visioen krijgt van een goed gedekte tafel met vrouw en zoon, biefstuk en gepoetst tafelzilver, verandert de lepel in een onmisbaar stuk gereedschap om mee te vijlen, te graven, te ontsnappen en zo te overleven. In Pastorale 1943 komt heel even een houten lepel voor, als hoofdpersoon Johan soep eet in zijn cel in het “Oranjehotel,” de strafgevangenis van de Duitsers in Scheveningen. Zou het zo kunnen zijn dat Wim in het Oranjehotel heeft gezeten? Ik zie hem al op zijn brits met paardendekens zitten. Wanhopig en onwetend wat hem te wachten staat, slurpt hij de waterige soep naar binnen en kauwt op een stukje droog brood. In mijn hand, zoals eens in zijn hand, het meest onschuldige van al het eetgerei. De lepel die zo zorgvuldig geconserveerd is in mijn moeders stilzwijgen geeft maar weinig antwoorden en films leveren geen historisch bewijs. Maar na het zien van Pastorale 1943, leidt de lepel mij als stille getuige heel even naar een man zoals niemand hem kende. Wim, die anders zo autoritair was, is nu opeens machteloos en kwetsbaar.
Ik pak de lepel weer in het wc-papier en leg het voor me op het tafeltje. Ik leun achterover en ga naast Wim op zijn brits zitten. Mijn handen glijden over de celmuren bekrast met boodschappen van zijn voorgangers. Sommige hoopvol. Andere bang. Ik sluit mijn ogen in het ochtendlicht dat door het hoge raam valt en luister naar het zachte getik op de verwarmingsbuizen van gevangenen die met elkaar probeer te communiceren. Het geluid van naderende laarzen galmt in de gang. Het luik in de celdeur schuift open. ‘Mijnheer? Mijnheer!’ Ik voel een hand op mijn schouder. ‘Wilt u kip of vegetarisch?’ ‘Vegetarisch alstublieft.’ Ik pak de houten lepel van het tafeltje en de gehaaste stewardess zet een stomende maaltijd voor m’n neus.
Volgend jaar op 4 mei ben ik weer bij Eva. Dan zijn we twee minuten stil en kijken we naar de jaarlijkse oorlogsfilm op tv. Zwijgend en met een bordje soep op schoot. Traditie. De meeste films hebben we al een keer gezien, maar dat geeft niets.
Meer informatie over de tentoonstelling: https://www.friesmuseum.nl/te-zien-en-te-doen/tentoonstellingen/verzameld-werk/
-
essayAls het boek maar mooi is? In reactie op Kees ’t HartLucas van der Deijl, Roel Smeets
Deze tekst is geschreven in reactie op het essay ‘Lezen met een zaklantaarn’ van Kees ’t Hart, dat in het aprilnummer van De Gids verscheen.
Het botert niet zo tussen de academische letterkunde en de professionele literatuurkritiek in Nederland. Wanneer Nederlandse literatuurwetenschappers zich mengen in het literaire debat ontstaat er een Babylonische spraakverwarring die vaak ontspoort in polemiek. Het overkwam Mieke Bal na de publicatie van haar artikel in De canon onder vuur (1991), Thomas Vaessens kreeg zijn deel in de controverse rond De revanche van de roman (2009) en Saskia Pieterse had het aan de stok met Carel Peeters over haar stuk ‘De emancipatie van de lezer’ (2014). Het vuur waarmee verschillende critici het academische lezen telkens weer bestrijden suggereert een zekere urgentie, een vernieuwende kritiek, maar wie de reacties terugleest ziet een herhaling van argumenten en metaforen. Literatuurwetenschappers zouden selectief zijn, vooringenomen, en bovenal normatief. Menno ter Braak beschreef hen al in 1938 als ‘rubriekhouders met dwangbuizen’ en Karel van het Reve zag in 1978 voorlopig geen einde komen aan wat hij ‘het raadsel der onleesbaarheid’ noemde. Tegenwoordig is de toon feller: literatuurwetenschappers zijn rijp voor het ‘Politbureau’ (Carel Peeters), ze klinken als een ‘Poolse functionaris uit 1956’ (Arnon Grunberg) en schrijven in de geest van ‘Stalin en het sociaal realisme’ (Kees ’t Hart). Het proefschrift van Marieke Winkler Geleerd of niet. Literatuurkritiek en literatuurwetenschap in Nederland, sinds 1876 (2017) biedt overigens een mooie voorgeschiedenis van deze moeizame relatie tussen academie en literatuurkritiek.
En nu zijn wij dus de kop van jut. Kees ’t Hart las twee artikelen van ons (onder anderen), maakte zich kwaad en schreef een polemisch essay in het laatste nummer van De Gids. Het ging om ‘Tussen close en distant; Personage-hiërarchieën in Peter Buwalda’s Bonita Avenue’ verschenen in Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde (TNTL) in 2018 en ‘Mapping the Demographic Landscape of Characters in Recent Dutch Prose’, dat wij samen met Saskia Pieterse en Marion Prinse publiceerden in het Journal of Dutch Literature in 2016. Let wel: het zijn onze eerste peer reviewed artikelen, die ’t Hart hier in een relaas van 4000 woorden de grond in stampt. Leuk is anders.
Waarom is Kees ’t Hart kwaad? In navolging van Joseph North signaleert hij ten eerste dat de academische literatuurbeschouwing uitgaat van een vorm van ‘diagnostisch’ lezen waarin boeken gelezen worden om de culturele omstandigheden te begrijpen waarin ze ontstaan zijn. Uit zijn ongenoegen over die benadering maken we op dat ’t Hart aandringt op een apolitiek estheticisme, een ‘erotics of art’, waarin literatuur en personages niet gelezen mogen worden als ‘werkelijkheidsvervangers’. ‘Als het boek maar mooi is’, schreef hij in de kantlijn van ons TNTL-artikel, ‘of vreemd, of tragisch, of beeldend, of onzinnig, of iets schept, een kans, een mogelijkheid’. Het is een bekend standpunt: de literatuur als vormexperiment, als vrije proeftuin waarin de verbeelding bloeit en woekert, liefst onafhankelijk van sociale normenstelsels en maatschappelijke bemoeienis.
Deze visie op wat vaak ‘de autonomie van de literatuur’ heet, kent een lange geschiedenis. De term ‘autonomie’ (letterlijk ‘eigenwettelijkheid’) heeft in deze context vele betekenissen en implicaties – zie daarvoor bijvoorbeeld Door Prometheus geboeid (2015) van Laurens Ham en De revanche van de roman (2009) van Thomas Vaessens. Wat specifiek voor ’t Hart relevant lijkt, is de onvoorwaardelijke fictionaliteit, de onechtheid, de politieke of maatschappelijke vrijblijvendheid van ‘romans als retorische constructies’. Natuurlijk erkennen wij dat romans ook retorische constructies zijn. Het verschil is dat wij er daarnaast op wijzen, op basis van het onderzoek van ons en anderen, dat er risico’s kleven aan een al te rigide verwerping van wat ’t Hart honend de ‘weerspiegelingstheorie’ noemt. Ham en Vaessens beschreven al uitgebreid dat een beroep op literaire autonomie vaak functioneel is, maar meestal ook een keerzijde kent. Een eerste risico heeft ’t Hart in zijn essay afdoende gedemonstreerd: wie uitsluitend oog heeft voor de onechtheid van personages, sluit zichzelf af voor aanwijzingen dat de werkelijkheid soms infiltreert in de fictie. Dat de verbeelding van personages misschien niet altijd en overal zijn eigen retoriek dicteert, zijn eigen wetten stelt, maar ook afhankelijk is van buitenliteraire representatiepatronen en stereotypes. Met die vaststelling willen we het autonomie-beginsel allerminst diskwalificeren, evenmin willen we schrijvers ‘beschuldigen’ van wat dan ook of aansporen om anders te gaan schrijven. De vrijheid van de literatuur staat als zodanig nergens in ons werk ter discussie. Kennelijk is het nodig dat we dit expliciet moeten opschrijven. Bij dezen: een analyse van de grenzen van de verbeeldingsvrijheid moet niet verward worden met een poging om die vrijheid in te dammen.
Het zou dan ook voor het debat over de vrijheid van de verbeelding vruchtbaar kunnen zijn om te overwegen of er niet twee dingen tegelijkertijd aan de hand zijn. Romans kunnen een ingenieus bouwwerk van de verbeelding zijn die ons ontroeren, verrassen en uitdagen. En te midden van die ingenieuze esthetische rijkdom kan er ook sprake van vrij gedachteloze stereotypering zijn. Charles Dickens was een meester in romancomposities die de lezers ten diepste in vervoering brachten, én zijn Joodse personages zijn vaak karikaturen. Het is niet zo dat wij aan de universiteit zijn opgeleid om alleen dat laatste aspect van literaire oeuvres te zien om met die onderzoeksresultaten in de hand ieder mogelijk literair genot kapot te maken. Het ging er juist steeds om de gelijktijdigheid van esthetische rijkdom en politieke pijnpunten, van vernieuwing en clichés, in de tekst te zien en te beschouwen. Om te reflecteren over wat schoonheidservaringen zijn en hoe deze zich wel en niet tot maatschappelijke processen verhouden. Als we romanpersonages onderzoeken op bijvoorbeeld leeftijd en sekse, dan is dat niet om het fictieve karakter van de tekst te ontkennen. We veronderstellen slechts dat romans (zelfs van hele grote schrijvers) niet automatisch verheven zijn boven sociologische processen die soms aan stereotypen de schijn van objectiviteit kunnen geven.
Daarnaast verhult een beroep op de autonomie van de literatuur – en dat is een tweede risico – gemakkelijk dat die poëtica zelf geen neutraal standpunt is zonder politieke implicaties. Dergelijke ideeën over de vrije ruimte van de literatuur zijn immers niet uit een onmaatschappelijke hemel komen vallen. Niet toevallig zei Victor Hugo dat de romantiek niets anders is dan de voortzetting van het liberalisme in de kunst. Dichter bij huis vond Multatuli dat het de taak van de schrijver was om radicaal democratisch te zijn, en dus personages centraal te stellen die in de officiële geschiedschrijving afwezig waren. De opmars van de roman als dominant literair genre valt niet te begrijpen zonder die liberale en democratische ideeën van Hugo en Multatuli. Vervolgens kwamen er gender-kritische en postkoloniale interventies, die lieten zien dat de vraag wat verbeeldingsvrijheid precies inhoudt niet beslist kan worden door maar één type schrijver canoniek te verklaren (te weten: de Hugo’s en de Multatuli’s), en vervolgens net te doen alsof hiermee het laatste woord over dé literatuur gezegd is. Recenter werd de autonomie-kaart getrokken tegen Anil Ramdas, toen die zich in een essay uit 1997 uitsprak over blinde vlekken en representaties in de hedendaagse literatuur. Met een beroep op de vrijheid van verbeelding worden steeds opnieuw de grenzen afgepaald van wat wel en niet voor valide literatuurkritiek mag doorgaan.
Een tweede ergernis van ’t Hart is onze vermeende vooringenomenheid: we zouden er enkel op uit zijn om de Nederlandse literatuur te ontmaskeren als niet-divers en seksistisch. Op zijn beurt doet ’t Hart een poging om óns te ontmaskeren als normatieve nepwetenschappers. Er vallen termen als ‘fake onderzoek’, ‘schedelmetingen’, en zelfs Trump en Stalin krijgen een plek in dit betoog. Dergelijke verwijten en selectieve lezingen van onze analyses laten we verder maar voor wat ze zijn. Wel nodigen we iedereen uit onze publicaties zorgvuldig te lezen en zelf onze Trumpiaanse leeswijze te beoordelen (‘Many such cases!’). Wie onze bevindingen in twijfel trekt mag de onderliggende data bij ons opvragen, of het onderzoek repliceren. Wie onze conclusies vooringenomen vindt, nodigen we uit tot andere interpretaties van de resultaten. We kijken ernaar uit.
Ten derde stoort ’t Hart zich aan ons gebruik van de kwantitatieve benadering van literatuur die met het containerbegrip ‘distant reading’ wordt aangeduid in de vakliteratuur. Die ergernis is begrijpelijk en er zijn inderdaad gegronde bezwaren tegen de benadering. ’t Hart noemt deze bezwaren zelf overigens niet. De waarde van distant reading is inzet van een lange discussie die niet bij Franco Moretti begon en ook niet is geëindigd. Lees daarover het artikel ‘A genealogy of distant reading’ van Ted Underwood. En er is as we speak een levendige en productieve vakdiscussie gaande naar aanleiding van het recente kritische artikel ‘The computational case against computational literary studies’ van Nan Da in Critical Inquiry, dat voor dit debat zelfs een eigen platform heeft opgericht. Een van de charmes van de zogenaamde digital humanities is nu juist deze methodische introspectie. Analytische vernieuwing gaat gepaard met voortdurende (en soms genadeloze) evaluatie van de kennis die de eigen experimenten opleveren. Ons artikel ‘Tussen close en distant’ is ook, of misschien wel voornamelijk, een bijdrage aan deze bredere methodische discussie. Maar niet gehinderd door kennis van dit debat schuift ’t Hart algoritmisch lezen en wat hij het ‘indelen van mensfiguren naar eigenschappen’ noemt, bij voorbaat van tafel, want ‘deden ze dat vroeger ook niet, in de oorlog’? De agressie tegen het kwantificeren van literatuur die spreekt uit zo’n vergelijking verdient een studie op zich. En eerlijk is eerlijk: ook wij gingen niet Nederlands studeren omdat we zo van Excel-sheets en Python-code hielden. Maar soms helpt het om een oordeel uit te stellen, want het boeiende is dat kwantificeren zo ontzettend veel andere kennis oplevert in aanvulling op close reading.
Voor de liefhebbers geven we hieronder een korte bloemlezing uit de resultaten van ons werk en dat van anderen waarin we hopelijk laten zien wat contextueel en kwantitatief lezen oplevert. Vanwege de beperkte ruimte richten we ons op onderzoek dat zich bezighield met de verhouding tussen mannen en vrouwen in de literatuur. Met deze bloemlezing presenteren we een kwantitatieve benadering niet als alternatief voor close reading, waarvan de evidente waarde niet ter discussie staat. ‘Distant reading’ voegt een aanvullende set vragen toe, over literaire structuren, patronen en corpora – vragen die nu eenmaal een kwantitatieve benadering vereisen. Zoals we hebben gezien zijn er lezers die geen zin hebben in dergelijke alternatieve vragen. ‘Who cares?’, schreef ’t Hart in de kantlijn. Als het boek maar mooi is. Dat mag. Maar lezers met die houding gaan we niet overtuigen, en mogen hier stoppen met lezen.
1. Het resultaat van distant reading, een bloemlezing
In ons artikel ‘Mapping the Demographic Landscape of Characters in Recent Dutch Prose’ beschrijven we de diversiteit van personages in een steekproef van 1176 personages uit 170 recente Nederlandstalige romans. Doelbewust reduceerden we de identiteit van die personages tot een aantal algemene sociale kenmerken, die niettemin in veel gevallen relatief eenvoudig controleerbaar zijn: naam, gender, afkomst, woonplaats, opleidingsniveau, beroep en leeftijd. Het was onder meer onze verwachting, op basis van eerder onderzoek, dat vrouwen structureel andere rollen krijgen dan mannen. Na heel wat telwerk stelden we vast dat de man-vrouwverhouding onder de personages enigszins uit balans is (57,1 versus 42,9 procent). Wel is het vertelperspectief overwegend mannelijk: van alle 146 ik-vertellers die we tegenkwamen was 69,4 procent een man en 30,5 procent een vrouw. We constateerden verder dat vrouwelijke personages structureel jonger zijn dan mannen, en dat bij vrouwelijke personages ook veel vaker een specifieke leeftijd genoemd wordt. Ook bleek dat vrouwelijke personages minder vaak hoogopgeleid zijn dan mannelijke en dat ze andere beroepen vervullen in de fictieve samenleving. De vijf meestvoorkomende beroepen onder de mannelijke personages waren respectievelijk student, scholier, ondernemer, docent en arts. Bij de vrouwen bestond dat rijtje uit: student, scholier, prostituee / escort, huisvrouw en verpleegkundige.
Voor alle duidelijkheid: dit alles betekent absoluut niet dat alle Nederlandse literatuur alleen maar stereotypische vrouwbeelden voortbrengt. Integendeel, we zien een enorme variëteit aan vrouwelijke rollen in onze dataset. Maar de resultaten bewijzen op zijn minst dat de verbeelding van mannelijkheid en vrouwelijkheid structurele verschillen vertoont. Een belangrijk deel (niet alle!) van de ‘geobserveerde’ personages onttrekt zich niet aan wat Maaike Meijer ‘cultuurteksten’ noemt: ‘een conglomeraat van geaccepteerde, steeds weer terugkerende motieven en wijzen van representatie rond een thema’. Wellicht ook komen we hier het ongemak rond ons telwerk op het spoor. Over de roman wordt immers vaak beweerd dat deze de lezer confronteert met ongemakkelijke waarheden. Dat is een aantrekkelijk idee over de literatuur: wie wil er niet disruptief en gevaarlijk zijn? In principe onderschrijven ook wij dat idee: de literatuurgeschiedenis kent talloze voorbeelden van romans die inderdaad zo’n ontregelende functie opeisten. Maar als een opvallend aandeel van de vrouwelijke personages nog altijd binnen het moeder/hoer complex valt (zie die lijst van beroepen), dan dringt de vraag zich op of in onze cultuur de roman niet ook een conservatieve functie vervult.
Dergelijke kwantitatieve resultaten staan niet op zichzelf. Eve Kraicer en Andrew Piper onderzochten recentelijk 26.450 personages in 1.333 hedendaagse Amerikaanse romans (2000-2015) en kwamen tot conclusies die in lijn zijn met de onze. Zij stelden onder andere vast dat interactie tussen twee vrouwen (18,4 procent) significant minder verbeeld wordt dan contact van man tot man (30,4 procent) onder de meest voorkomende personage-duo’s. Opnieuw kun je op basis van deze cijfers natuurlijk niet zeggen dat vrouwen afwezig zijn of onzichtbaar. We kunnen wel vaststellen dat in Amerikaanse literatuur vrouwelijke personages en vrouwelijke relaties structureel minder aanwezig en zichtbaar zijn dan mannelijke personages en relaties. Een cynische reactie zou zijn dat deze resultaten slechts bevestigen wat we intuïtief al wisten. Minder intuïtief is de uitkomst van Kraicer en Piper dat vrouwelijke auteurs net als mannelijke auteurs geneigd zijn vaker over mannen dan over vrouwen te schrijven. Het hoofdpersonage bij vrouwelijke auteurs is in 62,3 procent van de gevallen een vrouw, maar in alle posities daaronder komen mannen vaker voor. Dat patroon zien we ook terug in onze data: mannen schrijven romans waarin de mannelijke personages in de meerderheid zijn, maar vrouwen schrijven niet per se boeken waarin vrouwen de roman in meerderheid bevolken.
Enige historische achtergrond bij dit merkwaardige gegeven vinden we in onderzoek van Ted Underwood, David Bamman en Sabrina Lee. Zij onderzochten 104.000 Engelstalige romans waarvan het leeuwendeel gepubliceerd werd tussen 1780 en 2007. Ze gebruikten een methode die personages en hun gender (man, vrouw, anders of onbekend) automatisch kan herkennen. Wat bleek: er treedt een gestage afname op van de zichtbaarheid van vrouwen in Engelstalige fictie in de periode 1850-1960. Zelfs in boeken van vrouwelijke auteurs werden vrouwelijke personages geleidelijk aan minder zichtbaar. Daarna laat de trend weer een stijging zien, maar ook in de periode na 1960 komt de zichtbaarheid van vrouwelijke personages in romans meestal niet boven de 50 procent, bij mannelijke noch vrouwelijke auteurs. De onderzoekers zoeken de verklaring uiteindelijk in het proces van de mannelijke ‘gentrification’ van de roman. Dat verhaal is bekend: tot het begin van de twintigste eeuw domineerden vrouwelijke auteurs het genre. Daarna nam het literaire prestige van de roman toe en daarmee het aantal mannelijke auteurs. Die ‘vermannelijking’ van de roman ging zo ver dat mannelijkheid tot norm verheven lijkt onder zowel auteurs als personages.
Hoe het tegenwoordig gesteld is met die relatie tussen de toekenning van kwaliteit, genre en gender weten we dankzij het recente proefschrift van Corina Koolen Reading beyond the female (2018). Op basis van de enquête van het Nationale Lezersonderzoek uit 2013, ingevuld door 13.784 respondenten, rapporteerde zij dat vrouwelijke auteurs van het genre ‘literaire romans’ gemiddeld bijna een punt (0.98) lager scoren op een 7-puntsschaal dan mannelijke auteurs binnen hetzelfde genre (Koolen 2018: 75). Voor de statistici onder ons: het betrof een behoorlijk significant verschil (p <.01). Vrouwen zijn in romans kortom minder zichtbaar, krijgen andere rollen en de kwaliteit van boeken van (en over?) vrouwen wordt bovendien stelselmatig lager ingeschat. Het is een fijn ideaal, zo’n autonome literatuur, waarin sommige boeken gewoon mooier zijn dan andere. Maar wie geeft vanuit die esthetiek een verklaring voor deze resultaten? Wie zou dergelijke vragen dan überhaupt stellen, en wie is bereid de consequenties te onderzoeken van zo’n literatuurkritisch cordon sanitair? Who cares?
2. Distant reading is geen vervanging, wel een noodzakelijke aanvulling
De kwantitatieve resultaten uit onze bloemlezing bouwen voort op een lange onderzoekstraditie naar de positie van vrouwelijke auteurs, vrouwelijke literaire tradities en verbeeldingen van vrouwelijkheid in de literatuur, van Nederlandse literatuurwetenschappers als Mieke Bal, Maaike Meijer, Lenny Vos, Erica van Boven, Lia van Gemert, Suzan van Dijk, Riet Schenkeveld-van der Dussen en vele anderen. In aanvulling op hun (overwegend) kwalitatieve studies, brengen kwantitatieve analyses nieuwe verbanden boven tafel. Hopelijk laat onze bloemlezing zien dat die verbanden bestaande inzichten uit deze onderzoekstraditie soms bevestigen. Maar soms zijn ze volkomen onverwacht.
Je kunt je uiteraard kwaad maken over academische pogingen om de verbeelding van identiteit en vrouwelijkheid op een structureel en kwantitatief niveau te analyseren. Je kunt ons diskwalificeren door smalend vast te stellen dat we feministen zijn. Maar wat levert dat op? Laten we eerder als kritische gemeenschap gezamenlijk nadenken over wat het betekent om boeken te bestuderen in een tijd van verregaande digitalisering. Want waar ’t Hart een tegenstelling forceert tussen een criticus als Susan Sontag (die hij instemmend aanhaalt) en de wetenschapper Franco Moretti, daar zien wij vooral veel raakvlakken. In haar oproep tot een ‘erotics of art’ doet Sontag immers de constatering dat we leven in een tijd van culturele ‘overproductie’. Moretti verkende de verantwoordelijkheid van de literatuurhistoricus om de canon te verbreden nu onze bibliotheken in rap tempo digitaal beschikbaar en doorzoekbaar worden. Net als Sontag is Moretti’s project gemotiveerd vanuit een wantrouwen tegenover interpretatie. ‘Quantitative research provides a type of data which is ideally independent of interpretations’ schreef hij aanvankelijk (Moretti 2005: 9). Sontag sneerde ‘interpretation is the revenge of the intellect upon art’ (Sontag 2009: 7). Beiden zoeken het alternatief voor interpretatie, de hermeneutische vertaalslag van vorm naar inhoud, in een opwaardering van de literaire vorm.
We zijn waarschijnlijk vreselijk naïef, maar kunnen we die eeuwige grens tussen wat Stanley Fish ‘interpretatieve gemeenschappen’ noemde, eindelijk eens loslaten? Laten we accepteren dat er verschillende leeswijzen bestaan en een poging wagen om die leeswijzen elkaar te laten versterken in een serieuze, kritische discussie. ’t Hart verwijst naar Rita Felski’s kritiek op de zogenaamde ‘hermeneutics of suspicion’ die hoogtij zou vieren binnen de universiteitsmuren, tegenover de ‘hermeneutics of admiration’ – of de ‘erotics of art’ – die daarbuiten de dienst uitmaakt. Maar ook hier leest ’t Hart selectief, want hij vergeet erbij te zeggen dat ze geen van beide benaderingen verwerpt. Uiteindelijk stelt Felski een compromis voor tussen de twee: reflective reading. ‘Reflective reading harnesses the intellectual and theoretical curiosity associated with critique to develop more compelling and comprehensive accounts of why texts matter to us’, stelt ze. Want ja, ze doen ertoe, die teksten. Laten we lezen op alle mogelijke manieren die ons ter beschikking staan. Laten we mikken op reflectie. En laten we een beetje ontspannen als we er met elkaar over praten.
Deijl, L.A. van der, S.A. Pieterse, M. Prinse & R.J.H. Smeets, ‘Mapping the Demographic Landscape of Characters in Recent Dutch Prose: A Quantitative Approach to Literary Representation’. Journal of Dutch Literature 7 (2016) 1: 20-42.
Deijl, L. van der & R. Smeets. ‘Tussen close en distant; Personage-hiërarchieën in Peter Buwalda’s Bonita Avenue’. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 134(2018) 2: 123-145.
Felski, R., ‘After Suspicion’. Profession (2009): 28-34.
Fish, S., Is there a text in this class? The authority of interpretative communities. Cambridge MA: Harvard University Press, 1980.
Koolen, C.W., Reading beyond the female: The relationship between perception of author gender and literary quality. Proefschrift UvA 2018.
Moretti, F., Graphs, Maps, Trees: Abstract Models for a Literary History. London: Verso, 2005.
Piper, ‘Social Characters: The Hierarchy of Gender in Contemporary English-Language Fiction’. Journal of Cultural Analytics. Januari 30, 2019.
Sontag, S., Against Interpretation, New York, Penguin Books 2009.
Underwood, T., ‘A genealogy of distant reading’. Digital Humanities Quarterly 11 (2017) 2.
Underwood, T., D. Bamman & S. Lee, ‘The Transformation of Gender in English-Language Fiction’. Journal of Cultural Analytics. February 12, 2018.
Winkler, M., Geleerd of niet. Literatuurkritiek en literatuurwetenschap in Nederland, sinds 1876. Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen, 2017.
Steun De Gids en word abonnee voor 40 euro per jaar (25 euro voor studenten, proefabonnement 7,50 euro). https://de-gids.nl/abonneren
-
essayVaders, moeders, broers en zussenIne Boermans
Sophie Calle, een van mijn favoriete kunstenaars, maakte over zo ongeveer alles en iedereen in haar omgeving kunst, behalve over haar moeder. Pas aan haar sterfbed haalde ze de familiealbums uit de kast en begon te werken aan een installatie over haar.
‘Finally,’ zei haar moeder. Het had haar altijd dwarsgezeten dat Calle haar nog niet tot kunst had verheven. Misschien was hun relatie te goed. Pas toen ze stervende was, en uiteindelijk dood, leverde haar moeder genoeg verdriet op om als inspiratie te dienen.
‘Als alles goed gaat hoef ik er niet uit te stappen om te observeren wat er aan de hand is. Dan leef ik het liever,’ zegt Calle.
Ze verwerkte haar rouwproces en beelden uit haar familiealbums in een zorgvuldig samengestelde hommage, genaamd Rachel, Monique.
Alleen de omslag van het boek vind ik al geweldig.
Cover van Rachel, Monique door Sophie Calle
Dankzij zowel een fysieke als gevoelsmatige afstand met mijn familie in het verre westen van het land, groeide ik nagenoeg op zonder familieleden. Wegens de disfunctionaliteit van mijn eigen ouders kwam het tot grote spijt van zowel mij als mijn moeder nooit tot een tweede kind. Toen ik klein was fantaseerde ik vaak over het uiterlijk en innerlijk van een eventuele broer of zus. Geweldig zou hij of zij zijn, lief en onvoorwaardelijk. Mijn moeder, gezegend met drie zussen, probeerde er dan wat realiteit in te praten. Ze vertelde over kerstdiners vol ruzie en tijden zonder contact. Een van mijn moeders zussen ken ik eigenlijk alleen onder de naam tante Secretia.
Lieve Neef, het wordt beter het komt goed! Ze is gek en ik vond haar altijd al stom. En saai! Al dat geneuzel over Goethe, ze liet mijn hoofd tollen van verveling. Je hart zal helen en met een deukje of wat zal het alleen maar interessanter zijn. Een soort hondjes met drie pootjes, daar zijn meisjes gek op. En binnenkort ontmoet je een leuke, een lieve. Want deze was stom en gemeen. Ik heb vriendinnen die dol zijn op het uitdeuken van grote harten en die gegarandeerd nooit over Goethe zullen beginnen. Laat het maar weten als je onder je dekbed vandaan wil komen.
X je lievelingsnicht
De broers Theo en Vincent van Gogh leken zo op elkaar dat in 2011 een zelfportret van Vincent eigenlijk een portret van Theo bleek. Hun broederliefde is beroemd en goed gedocumenteerd dankzij hun intensieve briefwisseling.
‘Ik heb eigentlijk geen vriend behalve U en als ik beroerd ben zijt gij me altijd in de gedachten,’ schreef Vincent in 1883 aan Theo.
Hun relatie zat vol ups en downs en kende periodes zonder contact. Vincent was een lastige man en hij maakte het zijn familie vaak moeilijk. Na een ruzie met zijn vader was hij boos uit huis vertrokken en in Den Haag gaan wonen.
Uiteraard tijdens een kerstruzie, geen familie kan zonder.
‘Waarde Vincent, wat bliksem maakte je zoo kinderachtig & zoo onbeschaamd om op de manier waarop je het aangelegd hebt Pa & Moe het leven bitter & bijna onmogelijk te maken,’ schreef Theo aan Vincent. Hierop volgde een periode zonder contact.
Maar de liefde tussen de broers was onvoorwaardelijk. Op de dag dat Vincent zich door zijn borst schoot, had hij een onvoltooide brief aan zijn broer Theo bij zich. De brief is met bloedvlekken en al bewaard gebleven. Na de dood van Vincent werd Theo krankzinnig en tijdelijk opgenomen in het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Utrecht. Hier stierf hij niet veel later. Uiteindelijk werd Theo naast Vincent begraven tussen de korenakkers in Auvers. Een verhaal waar menig liefdesrelatie een puntje aan kan zuigen.
Portret van Theo door Vincent
Op zoek naar beeldmateriaal van Sophie Calles Rachel, Monique kwam ik een ander werk over familiebanden van haar tegen, Le Tombes uit 1990. Ik kende de serie niet.
Le Tombes bestaat uit een reeks ingelijste foto’s van grafstenen waarop niets anders staat dan een familierelatie. Moeder, vader en zoon, of broer en zus liggen (en hangen) naast elkaar in soortgelijke graven. Nergens een naam, de doden worden gedefinieerd door hun familierelatie. Het zet aan tot denken. Een dochter kan ook een moeder zijn, of een zus. Een vader is zeker ook een zoon. Misschien staat op de graven de familierelatie die ze het beste paste, de rol waarin ze schitterden. Broer en broer zou gepast zijn voor Vincent en Theo.
Le Tombes, Sophie Calle
Tijdens de begrafenis van mijn moeder zag ik mijn tante Secretia voor het eerst. De kist was gesloten en net uit de aula gedragen. Het was allemaal heel erg stemmig en deed aan mijn moeder totaal geen recht. Vlak voordat de aula leeggestroomd was en de stoet richting graf zou gaan lopen kwam er een vrouw met veel armgezwaai binnenrennen.
‘Ik wil mijn zusje zien,’ huilde ze hard. ‘Waar is mijn zusje!’
‘De kist is al buiten, mevrouw,’ zei de begrafenismedewerker geschrokken.
‘Maar ik wil haar zien,’ schreeuwde de vrouw, ‘het is mijn zusje!’
‘Dan had je maar op tijd moeten zijn, trut,’ beet een vriendin van mijn moeder haar toe.
Ze huilde nog wat harde, lange halen en met haar camelkleurige jas wapperend achter zich aan verdween ze uit mijn leven.
‘Dat was mijn tante Secretia!’ zei ik enthousiast tegen mijn vriend.
‘Wauw,’ zei hij.
Het was precies wat de begrafenis nodig had.
Lieve oma, bedankt voor de 5 euro en de mooie kaart. Ik zal er zeker een jenevertje van drinken met het meiske van vroeger. Ze is nog steeds een vriendin en af en toe drinken we nog jenever. Bevalt het in uw nieuwe huis? Het is natuurlijk een stuk kleiner. Ik zal altijd goede herinneringen houden aan het grote huis met zijn spannende zolder en dozen vol spulletjes. Maar een nieuwe start is ook fijn en een lift tot aan de deur wel zo handig. We komen snel een keer met de kinderen het appartement bewonderen.
X uw lievelingskleinkind
Een mooi werk over een totaal verstoorde familierelatie is De Van Waveren Tapes uit 2012.
Wim van der Aa verzamelt found footage. Dat houdt in dat hij op rommelmarkten en in kringlopen naar oude privéfilms en geluidsbanden zoekt. Eind jaren 90 kocht hij op het Amsterdamse Waterlooplein een doos met oude geluidstapes. De tapes bevatten ruim zestig uur aan telefoongesprekken. Na enig speurwerk komt Van der Aa erachter dat het gaat om opnames uit de jaren 70 van Guido van Waveren. Van der Aa knipte uit al deze opnames een mooie (audio)documentaire over een man die zijn familie niet te boven komt.
Veel gesprekken zijn tussen Guido en zijn moeder en toont zelfs in de simpelste dingen de verstoordheid tussen die twee. In een lang fragment hoor je Guido en zijn moeder ruziemaken over drie flessen wijn die Guido heeft opgedronken in zijn ouderlijk huis. Van Waveren is een telg uit een rijke bloembollenfamilie en leeft van een toelage. Zijn moeder wil de kosten van zijn toelage afhalen. Uit het hele gesprek druipt dat de moeder controle en macht wil hebben. Ze klinkt niet erg liefdevol.
‘Ik heb drie kinderen, helaas alle drie krengen geworden,’ zegt ze halverwege.
Langzaam ontstaat het beeld van een volstrekt ongezonde relatie tussen moeder en zoon. Guido blijkt tot zijn dertiende bij zijn moeder in bed te moeten slapen. Zijn vader is verkast naar een andere kamer en hij neemt zijn plek in. Ook nadat zijn vader is overleden. Zijn moeder haalt hem in de vierde klas van de lagere school, maar eist later wel dat hij zonder vooropleiding naar het gymnasium gaat. Hoe wreed dat uitpakt vertelt zijn vriendin Nel in een telefoongesprek. Het lijkt een vreemd onderwerp voor een documentaire, zomaar een man, maar het boeit vanaf het begin. De achterdochtige Guido weet zich totaal niet te redden in de wereld en glijdt langzaam af in alcohol en psychische problemen. In 2006 wordt hij dood gevonden in de Prinsengracht. Toch blijkt uit een gesprek met vriendin Nel dat moeder en zoon Van Waveren wel van elkaar hielden.
Kunstenaarsduo L.A. Raeven bestaat uit Liesbeth en Angelique Raeven, een eeneiige tweeling, die verwikkeld zijn in een ongezonde symbiose. Ze zijn meesterlijk in het weergeven van deze tegenstrijdige emoties. Ze gebruiken zichzelf en elkaar vaak als uitgangspunt voor hun kunst.
‘We zitten nooit verlegen om een onderwerp,’ zeggen ze.
Still uit Love knows many faces
In Love knows many faces zie je Liesbeth en Angelique die elkaar in een meer proberen te verdrinken. Maar als je goed kijkt is het helemaal niet duidelijk of dit echt het geval is. Ze duwen elkaar onder, maar lijken elkaar ook boven te houden en klampen zich aan elkaar vast. Af en toe zwemmen ze los van elkaar in beeld en maken zich, gefocust op de ander, ogenschijnlijk klaar voor een nieuwe confrontatie. De video is een eeuwigdurende loop, er is geen einde. Het is zoals de titel aangeeft, Love knows many faces.
Lieve oom, erg bedankt voor de dozen met oude kaarten en foto’s. Ik ga er iets moois mee maken en zeker geen zweverige levensboom. Je kent me toch.
‘Van wie heb je dat creatieve toch?’ vraagt mam soms.
‘Van oom Gerdis natuurlijk.’
‘Ach ja, ik vergeet soms dat er ook nog wel wat leuks rondloopt in die familie,’ zegt ze dan. Maar verder is ze niet verbitterd hoor. Ze vertelde ook dat jullie eens backstage mochten na een concert van The Who! Typisch jij en mam om dat niet eerder te vertellen. Zo hou je een leven lang mooie verhalen. Tijdens de paasdagen hoor ik graag alles over The Who.
X je lievelingsachternicht
Mijn verlangen naar familie werd alleen maar aangewakkerd door tante Secretia.
Ik wilde mijn eigen disfunctionele familie. Een opa met misplaatste grappen, een tante om stennis te maken op mijn begrafenis. Door de jaren heen maakte ik veel portretten van de meest uiteenlopende mensen. Niet voor bladen of kunstprojecten, maar voornamelijk voor in mijn archief. Ik besloot hieruit een familie samen te stellen. Een found footage-project, maar dan in mijn eigen collectie. Van veel geportretteerden weet ik niets, vaak niet eens hun naam. Soms zijn het bekenden of ex-geliefden wiens hoofd ik heb geleend, en ik eigende me de tweede naam van vriendinnen toe voor nieuwe familieleden. Als een schone lei werden ze mijn neef Martijn, oma Fien en oom Gerdis en vormden een zorgvuldig uitgekozen familie.
Het begon als fotoproject voor een expositie, maar daarna kon ik ze niet loslaten. Mijn dromerige oma Fien, mijn stoere oom Gerdis en mijn lieve neef Martijn, die kon ik niet zomaar terug in mijn archief duwen!
Als vanzelfsprekend slopen ze mijn huis binnen. Vooraan in de boekenkast staat het familiealbum en oma Fien en opa Hendrik hangen levensgroot aan de muur in de gang.
Op mijn 21e stierf mijn moeder, en daarmee mijn gehele, onvoorwaardelijke familie.
Er was niets om dit enigszins op de vangen. Een gemis dat, alle vlammende liefdes en therapie ten spijt, nooit over leek te gaan.
‘Dan maken we toch onze eigen familie!’ zei een ex-geliefde ooit.
Een optie die achteraf gezien voor de hand lag, maar die ik toen niet zo zag.
Maar nu, een klein restje ingesleten leegte ten spijt, lijkt het toch een oplossing.
Mijn echte, eigen familie, klein en zo onvoorwaardelijk als een peuter en kleuter maar kunnen zijn.
‘Opa, oma,’ zegt mijn zoon soms als we langs de portretten van oma Fien en opa Hendrik lopen.
‘Een opa en een oma,’ zeg ik dan.
-
podcastPodGids #10Frank Keizer, Nikki Dekker, Vere van der Veen
-
poeziew@vvyMaxime Garcia Diaz
hey u ok hey
al 20 jaar eet ik mijn eigen pixels
like a fanfic een simkind
i’m the girl who replaced avril lavigne in 2003
like a younger hotter version like
a younger hotter version of hell.
hey ok %%%%%
Ur-digitaal opheliaans
dit is een lief levend netwerk
dit is een femme stelsel.
SADGIRLS4EVER
ik stuur mijn moeder emojis
ik stuur haar varken geld glazenbol bloem.
zij stuurt mij hartje hartje hartje hartje.
this is not my real face & body.
no neopet with that name exists in neopia!
TH1S 1S N0T MY RE@L F@CE & B0DY. ik
was een psychisch normaal kind, een baby
zafara, ik had geen specifiek homeland.
huh, oke? huh. i am drinking too much almond milk
& have become something my father does not recognize.
do you think i will die ????????????????
is the blood mine ????????????????
do you want a clean life ????????????????
machine met manga-ogen.
ik spreek eeuwenoude spreuk voor haar uit:
h v j w j n m k
de nachtmerrie legt me uit hoe bloedbommen
te maken, hoe duivels op te roepen tijdens boek-
presentaties. ik verveel me of misschien is dit angst
die ik ruik als ik mijn snuit in mijn oksel begraaf
misschien angst. haar lippen blauw (gestift).
als je niet wil stoken moet je niet satan
of britney
hardop zeggen. haar nagelbedjes bloeden
mijn kop op haar schouder, mijn vacht nat van zweet.
we krioelen in de webcam wurmen ons
in zachtroze korsetten ze stinken naar iets
dat al begon te rotten voordat het geboren werd.
mijn wervelkolom is ergens aan vastgegroeid.
man man man het is warm in de hivemind.
ziektes verspreiden zich snel in de echokamer.
so many ghosts in this shell. en ze blijven
aardsgebonden en ze ruiken naar papavers
(kadavers), blozend opium. is het al saai?
sterke stroming in de lethe. so many ghosts.
misschien heb ik een exorcisme nodig.
i’ll tell u where avril is buried if u promise
to send me back home
(επιδημία) (επι-κοριτσια)
dutch ponytail 14-yr-old flesh poured into a desk chair like
no outside no daylight like let me go where digital things go
als ik groot ben zal ik een printer bezitten
ik zal een HEKS VAN DE 22STE EEUW zijn
(of een hype) of gewoon idk
een wavvy geboorte @@@@@
een tweelinggeboorte. babe i know you.
i know her from way back (vruchtwater dagen)
hey weet je nog?
we klauwen onszelf tot iets bestaands.
kerven onze usernames in trillend aardevlees.
geheime stem in het skelet van het motherboard.
we vinden een begin in een blauw scherm.
anaesthesia een slaapfeestje.
als je bang bent ‘s nachts maak je je zusje wakker
om mee naar de wc te gaan. we verstrengelen ons
als serpentines, nestelen in elkaar,
papavers drijven in een ondiepe beek.
het glinsteren van glasvezels, engelenhaar.
veel pixels bij elkaar vormen samen een beeld.
oceanisch haar gezicht. die w@ves. die shell
girlbabies. glitch army.
no one has imagined us
now we imagine ourselves
and we imagine each other.
hey it’s not a new wave
it’s just u & me @
mijn moeder stuurt me het is koud vandaag vergeet
je medicatie niet en bel maddalena eens en gaat het wel en
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
ik stuur haar HARTJE HARTJE HARTJE HARTJE
-
poezieTijd van de aarde. Fragmenten uit de cyclus ontdaan van kenmerkenGalina Rymboe
ontdaan van kenmerken geen mannen en geen vrouwen
buiten klassen en etniciteiten
verwoeste landschappen
ontdaan van het herkenningsvermogen
begiftigd met een kortetermijngeheugen
en de herinnerende materie die de ruimtes voedt
geïsoleerd van de lichamen die de terreinen van de nederlaag bevolken
(...)
dit is het boek van de teloorgang, binnen de grenzen van het
geheugen gestouwd en in de vlakte waarop de scherven van
de schepping ontdaan van kenmerken gelegen zijn, weggeblazen
worden door de transfiguratiewind; van bij de kenmerken vandaan
– een moeder en een pulserende ader op haar hals; een trage bar,
de muren geverfd in het zwart; een slaaptoestand, terwijl hij zijn
gezicht afneemt dat in de muur afgebroken was; ik houd van jou
ik houd van wat je doet het lichaam van je afsmijtend tegen de
muur en een tweede hemel van zand opwerpend boven de woestijn
van het verlangen met een blik ontdaan van kenmerken zowel
overdag wanneer je even later groenten spoelt onder een rode
waterstraal als ’s nachts wanneer de droefenis van de beweging
het leven uit ons algemene lichaam spoelt in de richting van het
kwaad van de gewaarwording
(...)
een voetbalveld, getransfigureerd door een ontploffing; op zijn
grenzen een bijeenkomst van vrouwen rondom klinkende kegels
die de aarde opblazen, een aantal foto’s van de bijeenkomst,
erna vertoond in het hoofdgebouw onder het geraas van een
traumahelikopter;
een slijmerige minuscule boekrol, en hoe die uit mij is gevallen
tezamen met de resten van de navelstreng; het is geen boekrol
het is geen vrouw en het is geen lichaam, maar dat wat kijkt naar
het overblijfsel in het water door elkaar gehaald met bloed,
wachtend op een belletje uit het centrum, de buurt van de nood
(...)
de waterput van de ontmoeting. petroleum, de vorm van
het schrift bepalend, organische stemverbindingen stad in stad
uit voortbewegend, de slaap op industrieel linnen, de levitatie
van liefde binnenin een leeg billboard; tweetallen, op een stut
bij een kiosk genageld, fluisteren, omgebogen naar de aarde; zij
flaneert, terwijl ze de aarde uitademt, haar innerlijke dorp
ontdaan van rede, waar vogels een schutting boven de rivier
verheffen, slangen het moeras doen schuimen, waar de zwamvlok
over het duister van onze vormen zingt, de duizend jaar oude
computer van het bos knerpt;
cannabisreuzen op het t-shirt van een dof gemaakt lichaam;
een jager met een lens, vermoeid door de voeding uit de buis,
beweegt zich voort in de richting van de wilde houtskool, van
de weerklinkende kegel van de lege groeve met de schaduwen
van de werklieden, die in de richting lopen van de (moeder)melk-
centrale; nieuwe energie, een nieuw parlement, een ecofascist
met een elektronische pijp, zich log haastend naar een dubbeldate
in een straatcafé, veranderd door de ontploffing, een naargeestige
geweldenaar – een dichter met een roze boek, met een broek van
petroleum, in de schaduw van een verschralend bericht; een vogel-
skelet op de treden van een express-winkel hulpvoorzieningen
in de buurt, de buurt van de nood;
ijzeren ondergoed van vrouwen hunkerend in de buitenwijken,
heiligen met bier spelend met ballen van de herinnerende materie
op het gouden scherm zijn ze, ontdaan van kenmerken
(...)
wat doe je met het boek? ik eet het op, zoals jou, maak er een
tussenruimte van,– zoals iets wat met een afgekapte handpalm aan
de muur van de grot in dialoog treedt, doorheen een brede gleuf
bestraald door het ruwe licht van de zonsondergang, een sliert
buisvormige haren van het bultige voorhoofd afwerpend; 'dit is
de organische chemie van het kwaad,' zei het – zich tegen de muur
van het verkopende gebouw aandrukkend, de huidcape open-
knopend, 'je moet lucht uit het boek verslinden'; een weerklinkende
gleuf in zijn rode lichaam zettend, lachte ze, terwijl ze oude
windsels van het voorhoofd afwierp en door tedere berichten
oplichtte; ze wasten het eten in de zonsondergang, en de doden
sleepten ze weg naar hun bomen; wij sliepen, terwijl we bedekt
werden door kolonies paddenstoelen en nieuwe wezens, zoals een
duizend jaar oude computer die geen angst kent voor de binaire
code, voor de oorlogen ervan... en handvleugelige heiligen
schreeuwden op ons, het verstand barstte uit, als een vulkaan
(...)
er is iets veranderd in het boek van de teloorgang terwijl wij naar
een film keken in moeders appartement en modderstromen uit
de hemel liepen op het gesloten gebouw aan de overkant;
een schreeuw onder het dek van het helikopterplatform, onderaan,
en de zoon slaat met een lepel tegen het glas, woorden zonder
kenmerken uitsprekend;
(...)
placentavelden, kleine drone-demonen, hangend boven het
bedorven water, grijze camera’s van kamers;
onbestemd geruis in de burgerrangen; een strijder die een oude
schuit heeft ingenomen; en alcohol in de keel; en Charkov is het
hulpstation;
een vrouwensquad in een verlaten stad, een mond die zand
in plaats van water binnenkrijgt; een organische zwerm die
het teken wegvreet; een gletsjerverstand dat de aarde zingt;
Algerije – boven de aarde, en kolonies schuiven op:
de Syrische omwenteling is ingezet
(...)
Aino, omhuld door sneeuwsloten, trekken met woorden van
een dode taal overblijfselen van het wapen aan, en mijn lichaam,
vastgebonden aan een sneeuwscooter, wordt ook naar hen
getrokken; herten, bedekt met petroleum, kijken naar de water-
stromen, rot gras herkauwend; wanneer er één ontdaan van
kenmerken velen opmerkt, wanneer de uitbarstingen van de
volkeren suizen boven het water verdwijnend in het moeilijke
milieu, en daarna de lichamen vallen, verstijvend; 'we zullen
verder bewegen zonder volkeren' – de rode bibliotheek in het
verborgen dorp staat in brand, uit zichzelf deze woorden persend
voor het boek van de teloorgang
(...)
wat maakt de nacht rijp? het kwaad dat de leeftijd afneemt;
luidruchtige organismen, hangend boven de vernietiging, van
kenmerken ontdaan en met een verborgen betekenis: alles wordt
doorzien bezichtigd en alles is doorgezien: oververzadigd door
een bericht uit het boek van de teloorgang slapen we;
de zoon is met mij verenigd door een zwarte gedachtenstreng;
de sterren sissen boven de buurt, een giftige rook uitstotend, een
geest van doden uitstotend, hun gesinterde werkkledij, skeletten
van machines en oude werkbanken, rottend in de wolken; holle
informatie heeft de gedachtegang gekoloniseerd; wat gebeurt er
tussen bloedverwanten? er is geen bloedverwantschap, er zijn
gemengde symbolen, hun economie, de verschrikking van de aan-
raking, kleine schokjes van een plaats;
wat maakt de zoon veraf en dwingt mijn moeder om zich vreemd
in bochten te wringen bij de muur, wanneer in de kamercapsule
door wanbetaling geen licht is? dakloos is de wereld geworden.
waarom ontwaken wij die ontdaan zijn van de mogelijkheid tot
verplaatsingen, waarom zwijgen we, met tranen gekreukeld geld
overgietend
Vrijdag 1 maart om 20.00 vindt de boekpresentatie van 'Tijd van de aarde' plaats in Perdu, met o.a. Galina Rymboe, Vera Pavlova, Maria Stepanova en Nina Targan Mouravi.
-
podcastPodGids #9Pete Wu, Persis Bekkering, Sasja Janssen, Maarten van der Graaff
-
essayMijn lesbische liefde voor Macaulay CulkinHanna Bervoets