Bad Lieutenant: Port of Call, New Orleans van Werner Herzog. Een titel die al suggereert dat we te doen hebben met een variatie of vervolg op dan wel remake van een eerdere ‘Bad Lieutenant’, en dat is juist. Die oorspronkelijke Bad Lieutenant stamt uit 1992 en werd gemaakt door de Amerikaanse regisseur Abel Ferrara, die overigens des duivels was, niet alleen over het feit dat hij voor de rechten van zijn cultklassieker slechts een miezerige 20.000 dollar ontving, maar ook over wat Herzog met het gegeven van zijn film heeft gedaan. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Ferrara’s Bad Lieutenant was een meesterlijke, geen gevangenen nemende studie in ontaarding, desintegratie, en verlossing-door-zelfdestructie, verbeeld aan de hand van de hellegang van een corrupte New Yorkse politieman. Corrupt, niet alleen in de zin van omkoopbaar – dat was hij beslist óók - maar vooral in morele en psychologische en zelfs religieuze zin, ‘bad’ als tegendeel van ‘good’, ‘bad’ als in ‘Sin City’. Hij drinkt, hij spuit en hij slikt en hij gokt, en dat laatste op zo’n manier dat zijn schulden, of eigenlijk zijn Schuld-met-een-hoofdletter daarbij zo hoog oploopt, dat hij die alleen nog maar met zijn leven zal kunnen inlossen. En dan ontdekt hij tijdens het onderzoek naar de brute verkrachting van een non op het altaar van een kerk dat er zoiets als vergeving bestaat - de non weigert haar jonge verkrachters aan te geven - vergeving en verlossing door vergeving, alleen niet meer voor hem, en zien we hem kermend als een gewond dier op handen en voeten door het middenpad van de kerk in de richting kruipen van een visioen van een zwijgend voor ons lijdende Jezus, wiens doorboorde voeten hij wil kussen. Een rol die in Ferrara’s film verpletterend en schaamteloos levensecht vertolkt werd door Harvey Keitel, die daarmee de uiterste consequentie trok uit een personage dat hij eigenlijk al zijn hele acterende leven had gespeeld: vanaf zijn rol in Scorsese’s debuutfilm Who’s That Knocking, via Mean Streets tot aan Reservoir Dogs van Tarantino, een personage waarvan de ziel getekend is door een extreem schuld-en-boete complex. Zoals het in Mean Streets heet: ‘Omdat we vlees zijn, zijn we zondig; dat we ook geest zijn is onze straf.’
Het is overigens deze film geweest – en dan vooral het beeld van de kermend richting Christus kruipende Keitel – die voor schrijver Willem Jan Otten het laatste zetje betekende om zich ook daadwerkelijk te bekeren tot het katholicisme, zoals hij dat heeft beschreven in zijn boek Waarom komt U ons hinderen? Hij vergeleek zijn situatie van daarvóór met het naar Bad Lieutenant kijken zonder die christelijke strekking serieus te nemen, met het luisteren naar Bach zonder op de woorden van het evangelie te letten, en met het jarenlang op de duikplank staan zonder te springen, terwijl je weet dat springen noodzakelijk is om datgene te krijgen wat je het hardste nodig hebt. Uit schaamte, uit angst om uitgelachen te worden, om het verwijt te krijgen niet rationeel bezig te zijn, had hij, schreef hij, zijn geloof verdrongen, terwijl hij ‘wist dat ik naar Christus toe moest, dat ik op mijn kniëen moest, maar ik deed het niet. Ik moest leren dat er om Hem gekermd moest worden in het Middenpad van de kerk’.
Tot zover Willem Jan Otten en tot zover ook de oorspronkelijke Bad Lieutenant van Aber Ferrara uit 1992. Over nu naar The Bad Lieutenant: Port of Call New Orleans van Werner Herzog. De titel verwijst al direct naar één van de grote verschillen met Ferrara’s originele versie: de locatie. Harvey Keitel bewoog zich door de straten van New York, Nicholas Cage, die bij Herzog de hoofdrol speelt, heeft het New Orleans van na Katrina als werkterrein. Een stad die er met alle menselijk en materieel zwerfvuil en wrakhout op straat en de overal loslopende leguanen uitziet als een stukgeslagen terrarium – een mooi metaforisch beeld, waar Herzog te zuinig gebruik van heeft gemaakt. Maar het belangrijkste verschil tussen de twee films is wel dat Herzog – ondanks het feit dat het eerste beeld dat van een slang is – nooit afdaalt in de diepten van spirituele degeneratie waar Ferrara en Keitel zich met zoveel overgave in hebben gestort, en dat wat bij Ferrara een meesterlijke over the top-mix van christelijk passiespel en Shakespeareaanse tragedie was nu alleen nog maar een aardige zwarte komedie is geworden annex een redelijk onderhoudende thriller, die vooral gedragen wordt door het spel van Cage. Cage, die – al kan hij dan niet tippen aan Keitel, de gekwelde ziel pur sang – hier eindelijk weer eens het niveau haalt van zijn werk in films als Wild at Heart en Leaving Las Vegas.
Zijn inspecteur Terence McDonagh is een man die, gekweld door de rugpijn die hij heeft opgelopen bij het redden van een gevangenen uit een onder water gelopen cel, verslaafd is geraakt, eerst aan pijnstillers, en daarna aan cocaine, crack of heroine, en wat hij verder nog maar kan ontvreemden uit het politiedepot. Ook deinst hij er niet voor terug om jonge rijke stelletjes die uit de disco komen van hun drugs te beroven en en passant ook nog even het meisje te verkrachten. Scènes die trouwens bij lange na niet zo pijnlijk zijn om naar te kijken als Keitel die zich aftrekt bij het open raam van een door hem aangehouden auto met twee meisjes die moeten mimen dat ze hem pijpen. Cage/McDonagh deelt zijn buit met zijn vriendin, de door Eva Mendes mooi kwijnend-broeierig gespeelde verslaafde callgirl Frankie, en de twee andere personen die in zijn leven een rol spelen zijn zijn alcoholistische vader en dito stiefmoeder, die ergens in de bayou in een groot en vervallen landhuis wonen. Met zijn partner, een opvallend onopvallend spelende Val Kilmer, onderzoekt hij tussen het scoren en high worden door de moord op een gezin van illegale Senegalese immigranten dat zich met hun drugshandel op het terrein had begeven van een lokale zwarte crimelord met de bijnaam Big Fate, met wie McDonagh op een gegeven moment zelfs in zee lijkt te gaan om aan geld te komen om zijn dramatisch oplopende gokschulden te kunnen voldoen, en dan heeft hij met zijn roekeloze en eigenmachtige optreden ook nog eens een congreslid tegen zich in het harnas gejaagd. Maar uiteindelijk weet hij zich met een beetje hulp van het Toeval toch nog aan zijn eigen haren uit het moeras te trekken.
De plot is trouwens bijzaak, ondergeschikt gemaakt aan de even gewetenloze als wanhopige manier waarop de bad lieutenant - die het aan het eind overigens nog tot bad captain weet te schoppen - lange tijd, door middel van machtsmisbruik het ene gat met het ander probeert te dichten. En, zoals gezegd, Cage doet dat goed, met de scheve houding en opgetrokken schouders van iemand die omkomt van de rugpijn, het bijna hysterische ongeduld van de junkie die te lang op zijn fix moet wachten, met de dodelijke vermoeidheid die hij uitstraalt, en het kronkelende van een slang die in de modder moet zien te overleven. Maar dit alles dus zonder in de buurt te komen van de morele afgronden, de ontluistering en het verlangen naar verlossing door zelfverlaging, zoals Keitel die zo briljant gestalte wist te geven in Ferrara’s Bad Lieutenant. Ik raad dan iedereen ook met klem aan die oorspronkelijke film nog eens uit de videotheek te halen. Wat niet wil zeggen dat Port of Call New Orleans helemaal niet de moeite waard zou zijn, want het is natuurlijk wel een film van Werner Herzog, en dat uit zich vooral in een aantal surrealistische momenten die de film telkens even optillen. Zoals wanneer Cage, als altijd zwaar onder de middelen, op de locatie van een misdaad twee leguanen het nummer ‘Please Release Me’ van Johnny Adams hoort zingen, of wanneer de camera op een plek langs de snelweg waar een auto en een alligator met elkaar in botsing zijn gekomen opeens het point of view inneemt van een andere alligator die er getuige van was, of, nog mooier, en misschien nu al een klassieker onder Scarface-adepten: het moment dat Cage tijdens een shoot-out tegen iemand die net de grote gokbaas heeft neergeschoten roept: ‘Shoot him again. His soul is still dancing’.
(uitgesproken in de ‘Zaterdagbijlage van De Avonden’, Vpro, radio 6, elke zaterdag tussen 8 en 12 uur)