Het appartement bevindt zich in een deel van de stad dat ze nauwelijks kennen. Theo en Anna, hoewel al langer samen, hebben besloten te gaan samenwonen. Het verlaten van het oude, het accepteren van het nieuwe; in de beperkte ruimte van hun woning moeten beiden ontdekken wat het nieuwe leven van hen eist. Daan en Thomas Heerma van Voss, broers, schrijven afwisselend en om de twee weken het volgende deel.
Illustratie door David Wasch
Vandaag voltrekt zich in tweevoud.
Twee sleutels, twee verdiepingen, twee paar voeten op de trap. Voor het eerst lopen we met z’n tweeën door het trappenhuis, zonder de onvermijdelijke derde die ons in de aankoopfase heeft bijgestaan.
Bijstaan, het is een woord dat vooral wordt gebruikt bij de aankoop van een huis of het overlijden van een dierbare. Over de overeenkomsten tussen de twee wil ik niet te veel nadenken. Niet vandaag. Mijn oude appartementje in het midden van de stad, de kleine ingebouwde keuken, de kindergeluiden van de basisschool aan de overkant: de lijst van zaken waar ik vandaag niet aan wil denken, breidt zich uit en wordt dwingender.
Ik richt me op mijn voeten. Op zijn voeten. Ze staan licht uit elkaar. Hij draagt leren schoenen. Maar ik zie zijn blote voeten voor me, de holle vorm en de beharing van zijn tenen.
Het niet-hebben van geheimen voor elkaar, voor Theo is het de grootste vorm van veiligheid. Ik begrijp hem wel, ik begrijp wat hij zegt, maar de momenten waarop ik het tegengestelde voel zijn me te machtig. Als ik alles van hem weet, en hij alles van mij, het zou betekenen dat we in elkaar oplossen, tot een van ons niet langer bestaat. Het is een gevangenis waar de tralies zijn weggehaald, de nummers van de jassen af zijn getrokken en de bewakers voortdurend zeggen dat we zo mogen weggaan, dat een oneindige vrijheid zich voor ons uitstrekt zodra we de binnenplaats bereiken. Ik vrees dat er een dag zal komen dat ik deze gevangenis niet eens meer kan zien.
Het idee dat we elkaar ooit helemaal zullen begrijpen, het idee waaruit nagenoeg al mijn relaties zijn ontstaan, hebben we opgegeven. Opgegeven, net als mijn oude huis, waar ik al die jaren vrij kon neerstorten zonder dat iemand het zag. Onzichtbaar kon ik weer opkrabbelen. Dat niemand wist waar ik me bevond, dat ik een geheim was, dat was mijn bevrijding.
Hij kijkt achterom, zo blij. Ik weet waar hij aan denkt. Hij ziet het vocht op de muur, de kalk die afgeeft. Het pitje bovenaan de trap. Hij ziet nieuwe verf, een degelijke lampenkap, beter afgewerkte treden. Ik denk zo anders dan hij.
Maar ik sta mezelf niet langer toe alles te zien in termen van ‘offer’ of ‘verlies’.
Volwassen worden is dingen ontstijgen. Alles wat ik gisteren nog was, ben ik vandaag ontstegen.
Hij lacht en zegt iets wat niet tot me doordringt. Ongecompliceerd zal het nooit zijn, maar ik weet zeker dat ik van hem houd. Hij lacht en ik ben tevreden. Het moet genoeg zijn. Het moet genoeg zijn dat ik met hem meelach.
Hij geeft me een zoen op mijn wang en vraagt of ik de deur wil opendoen.