Maartje Wortel maakt in de serie 'Op basis van een waargebeurd verhaal' telkens een kort stuk fictie naar aanleiding van een krantenbericht. In haar verhalenbundel 'Dit is jouw huis' is een verhaal ('Het Kind') opgenomen dat op de waarheid is gebaseerd en juist over dat verhaal schreef een recensent dat het zo ongeloofwaardig is. De werkelijkheid haalt de fictie in, dat is niets nieuws.
Scotty lag op zijn buik op bed in de hotelkamer en speelde een computerspelletje waarbij hij een meisje met twee staartjes een drukke straat over moest laten steken zonder daarbij ongelukken te maken. Via een A en een B knop kon je het meisje vooruit over de straat laten lopen of rennen, de computer maakte veel geluid, een onrustig gebliep klonk door de kamer. De bruin getinte gordijnen waren opzij geschoven. Het was benauwd in de kamer, toch stond het kantelraam niet wagenwijd open omdat dat verboden was op de hoogste verdiepingen van de meeste hotels, vooral in dit deel van de stad. Het raam stond op een kleine kier die een grotere schaduw achterliet op het smoezelige tapijt. Buiten liep de nacht langzaam over in de dag, het was nog donker maar de eerste geluiden kwamen op gang; een auto, voetstappen, het alarm van een scooter, een miauwende kat.
De vader van Scotty stond op blote voeten op de witte tegels in de badkamer. Hij haalde een kammetje uit een plastic verpakking, kamde zijn haar snel maar zorgvuldig. Een handdoek lag over zijn schouder.
Opschieten, riep hij. Stop dat stomme spel weg. We kunnen niet weer te laat komen.
Het gebliep van het computerspel ging gewoon verder.
Kom op, Scotty, opschieten zeg ik.
Zijn vader liep de badkamer uit, tilde Scotty van het bed.
Het computerspel viel op het tapijt. Een robotachtige stem zei: Game over, please try again.
Ik wil niet meer naar school, zei Scotty. Ze zijn daar niet aardig.
Het gezicht van Scotty was mager en bleek geworden in de afgelopen maanden.
Jij gaat gewoon naar school, zei zijn vader terwijl hij Scotty neerzette op de wasbak, op zijn horloge keek.
We moeten vooruit denken. Nu je tanden poetsen, zei hij.
Scotty keek naar zijn vader, hij gaapte.
Ik meen het.
De vader van Scotty probeerde te glimlachen. Hij perste wat tandpasta uit de tube op een rode tandenborstel die ze gekregen hadden van een mevrouw op de markt. De vrouw gaf wel vaker wat spullen. Ze was de enige vrouw die Scotty weleens door zijn haar streek. Op zijn vader na was ze zelfs het enige mens die Scotty weleens door zijn haar streek.
Scotty sprong van de wasbak en rende terug naar het bed. Waar hij op de rand zijn tanden poetste.
Sinds ze in hotelkamers woonden deed Scotty alles vanaf het bed. Huiswerk maken, eten, televisie kijken, boekjes lezen en slapen. In de meeste kamers die ze aangewezen kregen stond namelijk maar één stoel en die was voor zijn vader. Zijn vader deed niets op die stoel, hij zat alleen maar. Hij zat en keek naar Scotty. Soms sloeg hij zijn handen voor zijn ogen. Soms zei hij: ik ben moe. Nooit zei de vader van Scotty iets over de moeder van Scotty.
Scotty heeft hem alleen een keer horen huilen, een paar weken geleden, zachtjes, naast hem in het grote bed, vlak voordat de wekker ging.