Fotograaf Stephan Raaijmakers portretteert schrijvers en neemt ze in één moeite door de pols met een Zeer Kort Interview.
Op een ijskoude zondag tref ik Piet Gerbrandy in De Balie. Voortdurend waaien er bezoekers binnen, vaak oude heren met loden jassen en zondagse gezichten, maar ook een heel Surinaams gospelkoor, dat zich al snel achter de garderobe met veel hallelujah’s warmzingt. Piet heeft niet veel tijd, hij wordt straks geïnterviewd over de vijf genomineerden voor de VSB Poëzieprijs 2012.
Als criticus bespreek je al jaren het werk van collega-dichters. Ben jij een formalist, op zoek naar betekenis binnen het gedicht zelf, of richt je je meer op de receptie van het gedicht door de lezer?
Ik denk dat ik uitga van de betekenis die een tekst te bieden heeft, maar ik weet dat ik die betekenis zelf toeken, en dat mijn betekenis kan verschillen van de betekenis die een ander toekent. Het laatste hoofdstuk van mijn proefschrift (De gong en de rookberg. Intrigerende materie van H.H. ter Balkt en Jacques Hamelink, Groningen 2011) is aan deze kwestie gewijd. Vanzelfsprekend probeer ik zo onbevangen en zorgvuldig mogelijk te kijken naar wat er staat, zonder me te laten afleiden door het eventuele (vaak misleidende) geblaat van de auteur, maar uiteindelijk projecteer ik mijn eigen ziel en leesgeschiedenis op de tekst. Zo doet iedereen het. Het kan niet anders.
Valt er voor de moderne dichter nog iets te leren van de klassieken, of waren zij slechts een noodzakelijk tussenstadium in de literaire evolutie?
Voor de moderne dichter is het altijd goed kennis te nemen van de traditie, al is het alleen om tot diepe bescheidenheid te worden gedwongen. Het laat je zien wat er al gedaan is (en wat je dus niet over hoeft te doen) en het kan je op ideeën brengen. Maar het is niet zo dat de klassieken wat dat betreft belangrijker zijn dan bijvoorbeeld de middeleeuwers, de Chinezen of de romantici. En er is in de Oudheid minstens evenveel rommel geschreven als onsterfelijke meesterwerken.
Waar gaat het naartoe met de poëzie? Het alexandrijn en het sonnet zijn al jaren uitgestorven, en veel modern werk lijkt wel lyrisch proza. Heeft, in historisch jargon, de vent het hier gewonnen van de vorm?
Ik heb gelukkig geen idee waar het met de poëzie naartoe gaat, en ben zeer benieuwd. Zeker is dat er ieder jaar opnieuw schitterende bundels verschijnen. Wat betreft de revival van het prozagedicht (waar ik zelf, tot mijn eigen verwondering, ook aan meedoe) geloof ik niet dat er sprake is van verlies van vorm. Integendeel, het gaat om een andere vorm. En de tegenstelling ‘vorm/vent’ is ronduit belachelijk (nog afgezien van de seksistische formulering ervan).
Als docent klassiek en middeleeuws Latijn aan de UvA word je naar verluidt op handen gedragen door je studenten. Hoe blijft jouw kwetsbare vakgebied overeind in deze tijd van verzakelijkend onderwijs en bezuinigingen?
De klassieken zijn springlevend in Nederland, mede dankzij hun stevige positie in het middelbaar onderwijs. Maar de universiteit wil wel graag steeds vollere collegezalen zien, dus werkgroepen met tien studenten (nu heel gewoon bij studies als de onze) zullen in de toekomst moeilijker te realiseren zijn. Het taalonderwijs zal verschralen. Er staan fusies van opleidingen op stapel (UvA en VU, om te beginnen). En we zullen vaker college moeten geven met teksten in vertaling. Ik geloof niet dat dat zo erg is: zo kunnen we ook een grotere groep belangstellenden bedienen. Maar er moet natuurlijk wel ruimte blijven voor de echte specialisten, die heel grondig Grieks en Latijn kennen. Het belangrijkste is echter: inspirerend onderwijs door deskundige docenten. Sommige universitaire bestuurders vergeten dat weleens.