Een krankzinnig avontuur

Hieronder vindt u de speech van Guy Verhofstadt, voormalig premier van België en huidig voorzitter van de alliantie van liberalen en democraten in het Europees parlement, gehouden op vrijdag 9 maart jl. bij de presentatie van Een krankzinnig avontuur, een selectie uit de politieke, culturele en literaire toespraken van Hans van Mierlo.

Beste familie Van Mierlo, beste Connie, dames en heren,

Ik ben geen recensent. Ik ga het boek dat wij hier vandaag boven de doopvont houden dan ook niet op de gebruikelijke manier inleiden.

U kent het menu inmiddels wel. Drie gangen. Eerst vat je kort de inhoud samen. Dan peil je naar de diepere drijfveren van de schrijver. Om ten slotte te besluiten dat het werkstuk in kwestie ‘een ontegensprekelijke bijdrage levert tot het erfgoed van de vaderlandse of beter, de Nederlandse literatuur’. Hans van Mierlo zou dit banaal hebben gevonden. Om niet te zeggen ‘verafschuwd hebben’.

Dames en heren, ik ben en blijf een politicus. Het zal jullie dus niet verbazen dat ik van deze tribune ga gebruik maken – sommigen zullen wellicht zeggen ‘misbruik maken’– om een politieke rede af te steken. Een toespraak, in drie delen. Of Hans Van Mierlo het met de inhoud eens zou zijn geweest, is een vraag die ik niet wil ontwijken. U moogt gerust zijn, daar kom ik op het einde van mijn tussenkomst op terug.

Een toespraak dus in drie delen.
Deel 1 : Nederland of althans de Nederlandse politiek slaat tilt
Deel 2 : Europa kraakt in al zijn voegen
Deel 3 ten slotte : is de hele wereld op drift?

Deel 1 : de Nederlandse politiek slaat tilt
Het is een vaststelling die niet ik, maar die vandaag iedere buitenlandse waarnemer maakt. Job Cohen, de eens zo geprezen burgemeester van Amsterdam, treedt af als leider van de PvdA. Hij vindt zichzelf te zacht, te hoffelijk, te gematigd, ja zelfs te zakelijk om in de ruwe landelijke politiek nog verder te renderen of een rol van betekenis te spelen. Emile Roemer en zijn SP, zeg maar de linkse populisten, zijn in de recente De Hond-peilingen de grootste politieke formatie van Nederland geworden. Zij, de Hollandse erfgenamen van o.a. Lenin en Stalin, vinden dat ‘de bedrijven’, en zij alleen, de economie ‘leeghalen’ en voor de crisis verantwoordelijk zijn. Kortom, de oude marxistische retoriek. En Geert Wilders, de leider van de rechts-extremistische PVV, heeft zich opnieuw uitgevonden. Na het debacle met de rel rond de hoofddoek van de Koningin, heeft hij een meldpunt gelanceerd waarin nu niet de koninklijke familie de gebeten hond is, maar de oost- Europeaan. Iedereen wordt uitgenodigd ongezouten zijn mening te spuien en zijn frustraties te uiten over de aanwezigheid van Polen, Slovaken en Hongaren in de Nederlandse samenleving. De ambassadeurs van de betrokken landen staan op hun achterste poten. Een aantal Europese parlementsleden uit Polen denkt er inmiddels aan als tegenmaatregel een heus importverbod voor Nederlandse producten uit te vaardigen. Gedaan met het invoeren van bloemen, melk en kaas! Zelfs Frits Bolkestein – nooit verlegen om een boude uitspraak – vindt het initiatief van Wilders 'te ver' gaan. Alleen in het Catshuis, blijft het ijzig stil. Alsof de elfstedentocht dan toch nog een kans maakt dit jaar. Wilders' meldpunt is een pure partijzaak, heet het daar. Aan de gedoogpartner mag niet worden geraakt. Hij mag niet gebruuskeerd worden, welke onzin hij ook uitkraamt, welk dwaas of ronduit verderfelijk initiatief hij ook in zijn hoofd haalt.

Dames en heren, het lijkt erop of we op een cruciaal moment in de Nederlandse politiek zijn beland. Een ‘kantelmoment’, zoals dat wordt genoemd. Een moment waarop de politiek hier blijkbaar een patent blijkt te bezitten. Zoals in 1966, in tijde van de kabinetten Cals en Zijlstra, toen D66 boven de doopvont werd gehouden. Of in mei 2002 toen de moord op Fortuyn het hele partijlandschap ondersteboven haalde. Een moment waarop de politiek wordt uitgedaagd zichzelf weer uit te vinden. Een beslissend ogenblik waarop de democratie in al haar voegen kraakt. Omdat er 'een te grote afstand is gegroeid tussen de bestuurders en de burgers, zodat de regering niet meer kan regeren en het parlement niet meer kan controleren'. Omdat de politieke partijen 'naar vorm en inhoud geen echte alternatieven meer bieden'. Omdat de heersende ideologieën 'geen antwoord meer geven op de concrete vragen die ons bezighouden'. Omdat de oude en nieuwe machtshebbers zich achter hoge muren verschuilen en geen voeling met de veranderende samenleving meer hebben. 'Eén grote onbeweeglijke bal in het midden, met voor de verkiezingen een ideologisch schijngevecht dat duidelijk lijkt, maar in feite alleen maar helpt om de ondoorzichtige bal op zijn plaats te houden, doordat het de discussies over de werkelijke tegenstellingen tegenhoudt.'

Nederland lijkt weer op zo een moment te zijn beland, een moment die het noodzakelijk maakt 'dat je vanuit een vernieuwend politiek handelen geleidelijk weer tot een visie komt, een visie in wording, een visie in beweging, een wordende visie die op haar beurt weer het handelen beïnvloedt'. De vraag is nu: 'hoe krijg je de mensen zover dat ze weer gaan mee doen? Anders gezegd: hoe democratiseer je de samenleving?' Hoe mobiliseer je mensen die de strijd al hadden opgegeven om de kloof tussen de politieke besluitvormers en de wakkere burger te dempen? Hoe sloop je 'die steeds hogere en ondoordringbare muur tussen de machthebbers aan de ene kant en de gewone mensen aan de andere kant?' Een gewelddadige revolutie is geen optie, toch niet voor wie de democratie verdedigt. 'Er moeten bressen komen in die muur, en die kan je er niet met kanonnen in schieten. We moeten een revolutie maken, voordat die uitbreekt. Een stille revolutie. Een revolutie die kanalen graaft van de burgers en hun frustraties, naar de centra van de macht.'

Ook vandaag blijft de politieke hamvraag: ‘hoe hou je je gemeenschap bij elkaar? Hoe krijg je weer voldoende geloof in de publieke zaak om met elkaar te kunnen doen wat je niet alleen kunt: je veiligheid garanderen, je milieu beschermen, je kinderen onderwijzen, je gezondheid verzorgen en een menswaardig bestaan veiligstellen voor wie dat niet meer zelf kan?’ En is dat niet ‘de kern van het staatsmanschap: het vermogen om macht te kunnen prijsgeven als zij niet meer functioneel kan zijn ten opzichte van het doel dat macht rechtvaardigt’?

Deel 2: Europa kraakt in al zijn voegen
En ik overdrijf allerminst. Er is de crisis rond Hongarije, een Europese lidstaat waarvan de autoriteiten zich steeds nadrukkelijker op het autoritaire pad wagen. Poetin achterna. Het is als een lopend vuur dat zich verspreidt naar andere landen als Roemenië en Bulgarije. Nationalisme, populisme, protectionisme zijn meer dan zestig jaar na de Tweede Wereldoorlog opnieuw bezig aan een opmars. In alle landen van Europa. Alsof we niets geleerd hebben uit ons moorddadig verleden. Alsof we nooit ofte nimmer afscheid zullen kunnen nemen van die voorbijgestreefde natiestaten die we in de negentiende eeuw boven de doopvont hebben gehouden, en die ons in de twintigste eeuw zoveel narigheid hebben opgeleverd.

En dan is er de eurocrisis. Een crisis die we maar niet onder controle krijgen. Een crisis die vandaag niet alleen Griekenland, maar de gehele eurozone in een recessie stort. Een crisis die het wezen van de Europese Unie zelf in vraag stelt. Niet dat de gemeenschappelijke munt of het geld de ziel van Europa vormt of zou moeten vormen. Integendeel. Maar je kan er niet omheen. We zijn in Europa nu eenmaal begonnen met het invoeren van een gemeenschappelijk munt, Hetgeen eigenlijk het sluitstuk van een proces van integratie had moeten zijn. En niet het begin. Zonder economische, fiscale en politieke unie is de euro en het Europese project een vogel voor de kat. Onleefbaar. Onhoudbaar.

Er zal een keuze moeten worden gemaakt. Een beslissende keuze. Want Europa kan niet blijven bestaan als 'een gemengde orde (...), een orde met zowel communautaire als intergouvernementele trekken'. Dat dit nu zo is, 'heeft te maken met de aarzeling om de soevereiniteit ook echt te delen op gevoelige terreinen als buitenlands en veiligheidsbeleid, maar ook wat justitie of binnenlandse zaken betreft. Terwijl juist die problematiek sterk vraagt om een aanpak op Europees niveau.'

Blijft dat de lidstaten hun koudwatervrees niet kunnen overwinnen. Dat ze een Europese aanpak blijven schuwen. ‘Kiezen voor de supranationale kant van de oplossing’ ligt nochtans voor de hand. ‘Een grotere prioriteit voor Europa’ blijft ons enig houvast om op wereldschaal nog mee te tellen. Omdat er naast ‘ons nationaal belang’ een tweetal primaire belangen zijn ‘die op verschillend terrein liggen en die door onze buitenlandse politiek tegelijk moeten worden bediend: onze zorg voor de armere wereld en onze zorg voor veiligheid. Werken aan de totstandkoming van Europa is waarschijnlijk de beste manier om tegelijkertijd optimaal beide belangen te dienen.’ Wel wetend dat ‘de verantwoordelijkheid van de rijke voor de arme wereld één van de – zo niet de belangrijkste – drijfveer is om de Europese integratie prioriteit te geven’.

Het probleem is ‘dat Europa voor de burgers een abstractie blijft, nauwelijks in hun dagelijkse leven aanwezig of beleefbaar, terwijl dezelfde burger z’n leefsituatie, de bedreigingen en de bescherming ervan in de nationale werkelijkheid dagelijks ervaart’. Nochtans ‘is het een “nationaal” belang om een vraagstuk Europees aan te pakken’. ‘Europese gerichtheid betekent in wezen niet meer, maar ook niet minder dan dat je als vanzelfsprekend aanvaardt dat het eigen nationaal belang niet meer geïsoleerd te dienen valt, omdat het gerelateerd is aan andere nationale belangen.’ En dat geldt ook voor ons veiligheidsbeleid ‘Is niet één van de redenen waarom de Europese eenwording zo moeilijk verloopt, gelegen in het feit – ik zou bijna zeggen, het rampzalige feit – dat toen we met de EEG begonnen, de defensie al – in Navo-verband – was geregeld?’ Nochtans 'ligt de enige toekomst voor Europa in Europa en niet in de Atlantische Oceaan’.

Wel vergt Europa ‘een samenlevingsorganisatie waarin de paradox wordt waargemaakt van enerzijds een onontkoombare grotere concentratie van vitale beslissingen en tegelijkertijd een veel grotere decentralisatie, democratisering en participatie dan thans het geval is’. Precies zoals we ook dringend nood hebben aan een actiever optreden van welbewuste Europese burgers, en vooral intellectuelen. ‘Zonder de participatie van intellectuelen op juridisch, cultureel, filosofisch en sociologisch terrein, maar eigenlijk op alle terreinen, is de redding van het publieke domein in Europa eigenlijk onmogelijk.’

Deel 3 : Of is de hele wereld op drift?
De oudsten onder ons herinneren zich nog de Tweede Wereldoorlog. Een veel grotere groep herinnert zich de Koude Oorlog, de bewapeningswedloop, de verdeling van de halve wereld in Oost en West. De wereld die in de jaren 1989-1991 bijna geruisloos verdween, één van de grootste cesuren in de wereldgeschiedenis.

‘Nooit in de geschiedenis is het voorgekomen dat op vreedzame wijze de gegevens waar een wereldsituatie op berust in zo korte tijd zo radicaal veranderden.’ Sinds 1989 leven we in een andere wereld. Alleen is de huidige wereld niet meteen vreedzamer dan de vorige. Weliswaar onderhouden de meeste staten thans vreedzame betrekkingen en voeren ze geen oorlogen meer onder elkaar. Maar het geweld is in tal van staten niet verminderd, integendeel. ‘Conflicten tussen staten zijn vervangen door conflicten binnen de staten zelf.’ En wij, Europeanen, vinden weer duidelijker dan voorheen ‘dat een rechtsorde desnoods met geweld mag worden verdedigd, als zij met geweld wordt geschonden’.

‘Hoe kijken we aan tegen een wereld die volstrekt onbegrijpelijk is geworden?’ denk je dan. Hoe kijken we aan tegen een ‘een wereld die in haar voegen kraakt van de ongerijmdheden, omdat er dingen gebeuren, zowel hier als in het buitenland, die intrinsiek onlogisch zijn, die niet meer te plaatsen zijn en die lachers zouden zijn, als ze niet zo tragisch waren’? We leven in ‘een maatschappij van ongerijmdheden, waarin wij onze eigen crisis doormaken en waarin we aankijken tegen andere maatschappelijke crises, die – hoe verschillend ook – zo nauw in relatie staan tot de onze’. De steeds grotere kloof tussen rijk en arm. De zoveelste hongersnood. Het terrorisme. Onze ecologische voetafdruk. De klimaatverandering. Je zou voor minder van een krankzinnige wereld spreken.

Is het ‘de tragische onmacht van mensen tegenover processen die ze zelf in het leven hebben geroepen, die vervolgens een eigen bestaan zijn gaan leiden, ontsnapt aan de besturende hand van de mensen, vervolgens de mens gaan domineren, om zich ten slotte tegen de mens te keren?’ Zijn wij het die van de samenleving een krankzinnige heksenketel hebben gemaakt, ‘waarin iedereen in werktijd permanent op z’n tenen loopt en in z’n vrije tijd naast z’n schoenen’?

Of zijn we té afhankelijk geworden van zo veel deskundigen? En is onze groeiende afhankelijkheid van deskundigen onvermijdelijk? ‘We hoeven die maatschappij niet te vrezen, als we structuren scheppen waardoor die deskundigen en hun werk in het zicht blijven van de leden der samenleving; als we inderdaad de leden van die samenleving zo veel mogelijk betrekken bij de besluitvorming, niet over de problemen in al hun gedetailleerde gecompliceerdheid, niet over het monnikenwerk van de deskundigen, maar over het politieke hart dat in ieder probleem verborgen zit.’

Cruciaal voor de wereld van vandaag is ‘onze internationale gerichtheid’. ‘Niet alleen ons buitenlands beleid, maar ons hele politieke en maatschappelijke beleid moet internationaal worden gericht.’ ‘Een bewuste wending naar het buitenland, niet met één departement, maar met alle departementen die we hebben.’ Omdat we alleen met z’n allen ‘dat gevoel van onmacht’ kunnen overwinnen, ‘het gevoel de gevangene te zijn van processen die we niet meer in de hand hebben, maar die ons in de greep houden’. Niemand kan nog terug naar z’n eigen dorp, z’n eigen kerk, z’n aloude natie. De klok van de globalisering draait geen mens nog terug. Alleen komt het er op aan die eengemaakte wereld ook een hart, een ziel en een brein te geven. ‘Eigentijdse oplossingen voor problemen van vandaag, zonder dogmatische voorkeuren.’ ‘Met z’n allen op zoek naar een ander mensbeeld, een ander maatschappijbeeld, andere samenlevingsvormen, waarin we met minder wat gelukkiger kunnen leven.’ En ‘rijken die in opstand komen tegen hun rijkdom’. Dat zou pas een signaal zijn van een andere wereld. Een signaal ‘dat iedere tijd zijn eigen problemen moet oplossen en niet die van de vorige eeuw’.

Het is nog niet te laat. ‘Vaak wordt pas aan het einde van een lange weg het verkeerde uitgangspunt zichtbaar.’ Wapens zijn er genoeg. ‘De mensheid staat aan de rand van de afgrond, met een atoombom in de hand.’ Maar niets is nog vanzelfsprekend. ‘Vanzelfsprekendheid is de achterstand in onze voorsprong.’

‘We kunnen onze vrijheid niet anders meer dienen dan door de oorlog te voorkomen.’ Als we nog weten wat vrijheid is. ‘Hardop praten over vrijheid, in plaats van erover fluisteren, is onze luxe. Maar wie erover fluistert, weet beter waarover hij het heeft.’ ‘Laat ons het verleden niet vergeten, maar evenmin mogen we er de gevangene van worden.’ ‘Veroudering kan je niet tegenhouden, vernieuwing wel.’ En laat ons weer beseffen dat ‘de zucht tot behoud een gegeven is in alle dingen. De capaciteit tot verandering ook’.

Dames en heren, de feiten en ontwikkelingen in Nederland, Europa en de wereld die ik hierboven schetste, zijn natuurlijk puur voor mijn rekening. Zij zijn mijn eigen, persoonlijke kijk op de stand der dingen. Om overigens het verwijt te pareren dat ik me moei met het reilen en zeilen in de Nederlandse politiek, zou ik er zelfs aan kunnen toevoegen dat elke gelijkenis met de werkelijke feiten op louter toeval berust.

Hoe dan ook, de meeste van deze feiten en ontwikkelingen heeft Hans niet allemaal of niet helemaal meer kunnen meemaken. Of dit spijtig is, laat ik in het midden. De recepten daarentegen, die ik heb aangedragen, zijn authentiek, ontleend aan dit boek, aan zijn eigen woorden, zijn eigen toespraken. Wie Van Mierlo ook maar een beetje gekend heeft, heeft al begrepen dat ik hem hier voortdurend citeerde. Meer nog, mijn toespraak vandaag was een pure aaneenschakeling van letterlijke citaten uit zijn bijna veertigjarige loopbaan. Sommige veertig jaar oud, maar nog steeds accuraat. Sommige heel wat jonger. Citaten bijeengeharkt en bijeengebracht op basis van z’n politieke, culturele en literaire beschouwingen die in dit boek gebundeld werden. Uitspraken en citaten die ik graag ten volle onderschrijf, hoewel hij altijd 22 jaar ouder bleef dan ik, omdat ik er zoveel van m’n eigen politieke thema’s in terugvond. Zijn ideeën over politiek en democratie, over het partijwezen en de politieke vernieuwing, over democratie en particratie, over onze Lage Landen, Europa en onze plaats in de wereld.

Hans' opvattingen over zijn partij, over D66, heb ik in deze inleiding bewust weggelaten. Op dit punt moet zelf ik mij gedeisd houden. Dat laat ik dan ook graag over aan een Nederlands commentator of politicus. Tenzij één uitzondering dan misschien, die Alexander Pechtold mij niet ten kwade zal duiden. Zijn levenslange worsteling met name met de partij die hij boven de doopvont hield. Dat was zo herkenbaar voor mij dat ik er moeilijk over kan zwijgen. Dat D66 geen partij is onder de andere partijen, maar ‘een partij er tegenover’. Dat een partij, als hij D66 al een partij wou noemen, een instrument moest blijven, geen doel op zich. En dat hij het ‘links-liberale’ etiket van D66 altijd bleef schuwen. Want D66 was in zijn ogen nooit een afscheuring van de liberale VVD en al zeker geen partij die zich op de links-rechts as liet vastpinnen.

Altijd bleef Van Mierlo – en zo komt hij ook uit dit boek naar voren – een rusteloze vernieuwer. Nooit geneigd om op zijn lauweren te rusten. Altijd op zoek naar een nieuwe uitdaging. Nooit te beroerd om weer opnieuw te beginnen. Onmiskenbaar een man van zijn tijd, de jaren zestig waarin hij politiek actief werd. Maar tegelijk een man van of voor alle tijden. Omdat elke tijd een Van Mierlo verdient of nodig heeft. Een frisse wind, een grensverlegger, een vernieuwer, een kanalengraver. Nooit onder één hoedje te vangen. Maar koppiger, standvastiger en consequenter, dan het merendeel van de meute die zich in de politiek waagt. Dan zeg ik: ook al was hij een Brabander, hij had ook perfect een Gentenaar kunnen wezen.

Ik dank u.