Viagra voor een regieorgaan

Een mooi moment in de inwerkperiode van een nieuwe staatssecretaris is het ogenblik waarop de nog onbevangen bewindspersoon meent de kernproblemen op zijn of haar beleidsterrein in het vizier te krijgen. Neem, voor het beleidsterrein van de cultuur, bijvoorbeeld de amateurkunst, de podiumkunsten of de kunsteducatie. ‘Ik begrijp,’ zo stelt de nieuwbakken excellentie na enkele dagen graven in de hem/haar aangereikte stukken tevreden vast, ‘dat de voorzieningen in deze sector sterk versnipperd zijn.’ ‘Zeker,’ zo reageert dan de dienstdoende kunstambtenaar – want men moet zijn politieke principaal niet al te rechtstreeks tegenspreken – ‘maar tegelijk is het goed te weten dat er ook mensen zijn die binnen deze sector juist de grote diversiteit bewonderen’. Versnippering en diversiteit: het zijn twee begrippen die dezelfde waarneming dekken. Het verschil zit hem in de positieve lading van de ene term en de negatieve van de andere. Wie enigszins attent is op dergelijk onbeargumenteerd gebruik van Haagse toverwoorden, die vindt daar in het Nederlandse hoger onderwijsbeleid meer voorbeelden van dan hem lief is.

Wanneer een bepaalde, op zichzelf staande voorziening, zoals een wetenschappelijke taalstudie, voor de toekomst als een dure overbodigheid gezien wordt, dan heet die opleiding ‘verkokerd’. Wil men een dergelijke opleiding juist graag behouden dan heet dat ‘zwaartepuntvorming’ of ‘profilering’. De woordkeuze verraadt de intentie, ook zonder dat er één argument aan te pas komt. Sterker nog: de toverwoorden dienen ertoe om de argumentatie te vervangen.
Als betrekkelijk willekeurig voorbeeld nemen wij de brief die staatssecretaris Zijlstra op 7 maart 2012 aan de Tweede Kamer stuurde over de door hem gemaakte prestatieafspraken met de universiteiten en hogescholen. Die brief staat bijna letterlijk bol van termen als ‘hogere onderwijskwaliteit’, ‘studiesucces’, ‘meer differentiatie’, ‘meer profilering van onderzoek’, ‘speerpunten van het topsectorenbeleid’, ‘meer kwaliteit’ en ‘meer verscheidenheid’. En dan ben ik nog niet eens halverwege de eerste van vier pagina’s beleidsporno gekomen. Beleidsporno, niet alleen vanwege de clichés die hier aan elkaar geplakt worden, maar vooral omdat wat gepresenteerd wordt als een visie in feite neerkomt op rationele schijnbewegingen, zoals in pornografie twee of meer acteurs suggereren dat ze de liefde bedrijven, terwijl ze alleen maar doen aan ‘going through the motions’.

Als dit soort pseudoproza slechts een onschuldige rituele dans zou zijn om een nu eenmaal bestaand financieel verdelingsmechanisme gaande te houden, dan was dat al treurig genoeg, maar de gevolgen in de werkelijkheid van het hoger onderwijs worden steeds desastreuzer. Na eerdere ophef in diverse universiteitsbladen is door een voorpagina-artikel in NRC Handelsblad van 15 maart 2012 nu ook publiekelijk aan de kaak gesteld dat allerlei unieke talenstudies aan Nederlandse universiteiten met opheffing worden bedreigd. De studie Portugees aan de Universiteit Utrecht – de laatste in Nederland – gaat eraan. De zelfstandige bachelor opleiding Frans aan de Universiteit van Leiden zou, samen met de studies Duits en Italiaans, moeten opgaan in een bredere opzet van ‘talen, media en culturen’, kennelijk in een streven om zo rechtstreeks mogelijk aan te sluiten op de veronderstelde wensen van de arbeidsmarkt. Of het inderdaad zo is dat werkgevers zitten te springen om al die ‘breed’ (dat wil zeggen: oppervlakkig) opgeleide media- en communicatiemensen, is een aanname die nergens kritisch wordt getoetst, maar die niet geheel toevallig de achterliggende bezuinigingsdoelstelling helpt verwezenlijken.

De steeds grotere nadruk op de arbeidsmarkt en op wat Zijlstra met weer een ander hoge hoed-criterium noemt ‘de aansluiting bij de regio en het bedrijfsleven', steekt eenmaal in de zoveel jaren de kop op. De onlangs overleden sanskritist en filosoof Frits Staal moest zich zo’n twintig jaar geleden al met het volle gezag van zijn hoogleraarschap aan de University of California in Berkeley ervoor inzetten dat de zogenaamde ‘kleine letteren’ in ons land nog enigszins gespaard zouden blijven. Maar nu, in een politieke constellatie die allerwegen gekenmerkt wordt door het motto ‘Dijken hoger, beurzen dicht’, zien de verzamelde bestrijders van de vermeend elitaire luxe der cultuurwetenschappen hun kans opnieuw schoon. En ditmaal zijn de universiteits- en faculteitsbestuurders zozeer ingesponnen door een web van bezuinigingen, perverse beleidsprikkels en prestatieafspraken, dat ze kennelijk niet meer op eigen kracht weerstand kunnen bieden aan de vernietiging van opleidingen en de daarbij behorende onderzoekscapaciteit.

Sinds 2009 bestaat er, als uitvloeisel van het rapport Duurzame Geesteswetenschappen (te vinden op www.regiegeesteswetenschappen.nl) een zogeheten Regieorgaan Geesteswetenschappen, dat als taak heeft de door universiteiten geformuleerde voorstellen tot versterking van de geesteswetenschappen te beoordelen. Welnu, als binnen afzienbare tijd het studeren van wereldtalen als het Frans en het Portugees in Nederland serieus in het gedrang komt of zelfs helemaal onmogelijk wordt, dan zou je verwachten dat het Regieorgaan – excuseer de uitdrukking – tot een purperen woede opzwelt om de daarvoor verantwoordelijke staatssecretaris eens een lesje Hoger Onderwijs en Wetenschapsbeleid te leren. Maar het laatste nieuwsbericht op de website van het Regieorgaan dateert van 9 november 2011 (‘20 nieuwe promovendi in de geesteswetenschappen’) en op de site van TUDELTA, het weekblad van de Universiteit Utrecht, wordt desgevraagd namens het Regieorgaan meegedeeld: ‘Dat het om de enige opleiding Portugees gaat, is aanleiding om nog eens achter de oren te krabben. Maar dat zal men in Utrecht één en andermaal gedaan hebben.’

Ik weet niet wat een Regieorgaan allemaal kan en mag, maar het is een understatement van jewelste om te zeggen dat dit commentaar een futloze indruk maakt. Meer dan vierduizend jaar cultuurgeschiedenis zien op ons neer, vanaf de oudste Mesopotamische en Egyptische beschavingen tot de meest recente verworvenheden op het gebied van de filosofie, de kunstgeschiedenis, de taalkunde of de muziekwetenschap. En het Regieorgaan krabt zich ‘één en andermaal’ achter het oor en kijkt vervolgens de andere kant op, terwijl de laatste studie Portugees uit Nederland verdwijnt.

De Viagra die dit Regieorgaan kennelijk dringend nodig heeft, is op talloze plekken te vinden, maar in elk geval in de boekhandel, in de vorm van welsprekende verdedigingen van het zo diverse domein van de humaniora. Jaarlijks verschijnen er nieuwe boeken, waarmee men de verantwoordelijke beslissers, adviseurs en regisseurs om de oren zou willen slaan: Martha Nussbaum met haar Not For Profit. Why Democracy Needs the Humanities in 2010. De vergeten wetenschappen van Rens Bod in 2011. En eerder dit jaar What Are Universities For? van Stefan Collini, hoogleraar Intellectuele Geschiedenis aan Cambridge University.

Aan krachtige argumenten en gedreven pleidooien dus geen gebrek. Wat nodig is, is om al deze woorden niet op te vatten als even zo vele preken voor eigen parochie, maar in te zien dat Nederland de rijkdom, dat wil zeggen de verscheidenheid en de opgebouwde waarde van zijn geesteswetenschappelijke opleidingen hard nodig heeft om zijn plaats in de wereld ook op termijn te behouden en te versterken. De faculteiten van Amsterdam, Leiden en Utrecht behoren volgens de meest recente Times Higher Education Ranking tot de beste 50 faculteiten te wereld op het terrein van de ‘Arts and Humanities’ (zie http://www.timeshighereducation.co.uk/
world-university-rankings/2011-2012/arts-and-humanities.html). Een staatssecretaris die de waarde van die rijkdom niet inziet of weigert naar dat inzicht te handelen, moet onmiddellijk ophouden met zijn Regieorgaan te spelen, en tot de dag dat dit infame kabinet ten val komt bij wijze van strafregels de beroemde uitspraak van Albert Einstein overschrijven: ‘Not everything that counts can be counted.’