Edzard Mik, gastredacteur van Het onbehagen bij de man, legde zijn studentes aan de Gerrit Rietveld Academie de vraag voor die ook de gearriveerde schrijfsters in de papieren Gids hebben getracht te beantwoorden: Was will das Weib? Drie van hen schreven een stukje, waarvan het onderstaande er een is.
De taal die mannen het liefst spreken is die van helderheid, systematiek, die van zwarte en witte velden die elk een nummer dragen. De vrouw die in lange bewegingen over het veld gaat, terwijl de man, als een blinde, stapje voor stapje zet. Zij is zijn beschermster, maar ook zijn grootste vijand. Met een simpele aanraking kan zij hem omverslaan. Het is een spel vol intriges, romances, machtsstrijd. Maar het wordt netjes gespeeld: beurt voor beurt, soms nog met een klok erbovenop. Het enige geluid komt van het kraken van een stoel bij het verzitten, het fluiten van een neus in een zakdoek.
Daarin schuilt mijn weerzin. Ik schaak namelijk graag met een beetje improvisatie: ik heb het liefst een mooie negerin naast mijn witte koning, geef gewoon eerlijk toe dat paarden niet zo strak af te trainen zijn en soms wil ik drie zetten achter elkaar (in veldslagen en oorlogen gebeuren ook de meest onverwachte dingen) en daarom kan de koning ook kiezen om een tijdje onder te duiken. Bij dit alles heb ik ook graag veel geluid: kanonsknallen, het briesen van paarden, geschreeuw en op de achtergrond het huilen van kinderen die hun vaders nooit meer zullen zien.
Je zou verwachten dat mijn opvattingen de schaakman als een mes zouden steken, zouden doen walgen om de banaliteit ervan. Toch vragen mannen mij steeds opnieuw. Zelfs de afgewezenen blijven volhouden. Wat is dat voor uitdaging? Zodat ze eerst een gevaarlijke situatie om mij heen kunnen bouwen om er vervolgens met een galant gebaar vanaf te zien. Zoals honden elkaar in de hals grijpen, maar zonder te bijten weer loslaten. Is het daarmee een vorm van flirten of zoiets als een paringsdans? Of is het simpelweg omdat mannen willen winnen, snel, pijnloos en met toonbaar resultaat, dezelfde reden waarom ze graag aan sport doen. Een hopeloos verzoek om vereenvoudiging.
Aan vasthoudendheid ontbreekt het de schaakman niet. Daarom moet ik hem duidelijk maken dat schaken niet mijn spel is door:
a) Schaakkampioen te worden: door eerst blozend weg te kijken, dan te zeggen dat ik een belabberd speler ben, om vervolgens te openen met een damesgambiet. Dat zou mij een schaker maken van het verwerpelijkste soort, omdat achter mijn slachtende zetten mijn hart niet zit. Wat is een overwinning waard als jeje vrouw kwijt bent geraakt, je paarden hebt zien stuiptrekken. Bovendien is een potje schaak niet meer dan een momentopname. Wat de overgebleven weduwnaar nog met drie pionnen en een loper moet, wordt niet besproken. In een film of roman zou de kijker met zo'n einde nog vol vragen zitten en onbevredigd de zaal verlaten, het boek dichtslaan. Bij een potje schaak kijkt niemand daarvan op. Kortzichtig als de schakers zijn.
b) Ik zal nooit meer in het bijzijn van een man in rechte banen lopen. Een zwart noch wit veld betreden. Omdat elk spel eindigt in schaakmat of vastloopt in een oneindige remise.