In 2009 debuteerde Ton Vogels met het korte verhaal Rapport 136: het kwaad in Vico del Gargano in De Gids. Het verhaal lag ten grondslag aan de roman De duivel van Vico, die de schrijver onlangs presenteerde in het Italiaanse dorp waar het verhaal speelt. Verslag van een spannende boekpresentatie.
Een goed boek roept vragen bij de lezer op en stelt het geven van antwoorden zo lang mogelijk uit. Maar wat als de antwoorden nooit komen? Dorpelingen van het Zuid-Italiaanse dorp Vico del Gargano wachten in een middeleeuwse kelder op de presentatie van mijn roman. Omdat ze geen enkele zin begrijpen uit De duivel van Vico, is het de mooiste roman die ze ooit hebben gezien.
Twee maanden lang kwam het enige water in Vico del Gargano uit de sproei-installaties van de boomgaarden of druppelende zwembroeken. Daarom zag de burgemeester van het dorp geen enkel gevaar in het organiseren van een literatuurfestival op het dorpsplein. ‘Incontri con l’autore’ vertellen posters op afgebladderde gevels, ontmoetingen met schrijvers, vier avonden lang.
Op de zondagavond van mijn ontmoeting loop ik om acht uur door de smalle steegjes, terwijl de lucht donker kleurt, om half negen kijk ik vanuit de bar bezorgd naar het verder sluitende wolkendek, om negen uur worden de stoelen van het pleintje gehaald en om half tien, de aanvangstijd van mijn boekpresentatie, lijkt het of alle boeren hun sproeiers op het centrum van Vico hebben afgesteld.
Twee jaar eerder koos ik dit dorp uit als decor voor mijn roman. Via Google Maps speurde ik de onderkant van Europa af op zoek naar een afgelegen dorp waar geloof en tradities het net wat langer volhielden dan in Nederland. Ik vond Vico. Een dorp gebouwd van stenen en verhalen: muren die het oude centrum afschermden, wolven die ’s nachts door het centrum slopen en talloze processies van heiligen.
Ik hoefde mijn verhaal niet te verzinnen, ik moest het alleen ontdekken. Twee maanden geleden was burgemeester Amicarelli blij dat het langverwachte boek verschenen was. Hij leek een Lonely Planet over zijn dorp te verwachten. Daarom nodigde hij me trots uit om De duivel van Vico te komen presenteren.
De klinkers van het Largo del Canto zijn die zondagavond veranderd in een spiegel die de straatverlichting weerkaatst. Het voordeel van een klein dorp is dat een alternatieve locatie altijd in de buurt is. Het natte plein maakt plaats voor een muffe, middeleeuwse kelder. Een medewerker van de gemeente tilt de geluidsinstallatie voorzichtig het steile, houten trapje af. De fotograaf zucht en zoekt een balans tussen foto’s vol schaduwen en witte gezichten. Wat eerder in Nederland nog een avontuur leek, verandert in een slecht idee. De kelder is leeg, op wat olijfpersen en historische gereedschappen na. Zonder gasten is iedere ontmoeting onmogelijk.
Gelukkig blijft de trap het volgende halfuur kraken. Dorpelingen knikken vriendelijk, schudden me de hand, bladeren door het boek, wijzen elkaar op de namen, kerken en pleinen die ze herkennen in de onbekende woordenbrij. Anna Mastropaolo komt naar me toe om te vertellen dat ze bijna dezelfde achternaam heeft als personage Carmela Mastromatteo. Ze lacht. Ik lach terug en zeg maar niets over de uitdrijvingsrituelen die Carmela in de roman ondergaat. Het voelt raar om hier terug te zijn. Vico heeft langer in mijn hoofd bestaan dan dat ik er geweest ben. Mijn beelden hebben de straten en mensen veranderd. Alsof ik kijk naar een slechte verfilming van mijn eigen boek.
Om tien uur daalt de burgemeester de trap af met de zelfverzekerde blik van iemand die nooit te laat kan komen. Een sweater losjes om zijn blouse, sandalen aan zijn voeten. Hij knikt eerst vriendelijk naar de aanwezigen, geeft me vervolgens een stevige hand, kijkt hoopvol naar mijn roman op tafel. Ik denk aan Frederico, de fictieve burgemeester. In mijn roman misbruikt hij zijn macht om van een slachtoffer een schuldige te maken. De echte burgemeester betaalde mijn ticket en verblijf om die roman in ontvangst te nemen.
De boekpresentatie kent geen tijd of programma. De burgemeester vertelt iets onbegrijpelijks. Ik speel met de opgevouwen speech in mijn handen. In Nederland had ik enkele woorden voorbereid. De automatische vrouwenstem van een vertaalprogramma hielp me om de uitspraak onder de knie te krijgen, of in ieder geval klemtoondwalingen te voorkomen. Op dit moment twijfel ik echter over de tekst – is het niet te confronterend? Mijn Italiaans is te slecht om de zinnen op het laatste moment om te buigen tot iets reisgidsachtigs.
Ik kijk de donkere kelder in die oplicht door de flitsende camera. Ik bedank de gemeente voor de uitnodiging, de aanwezigen voor hun komst, vertel vervolgens aarzelend over het meisje dat het lastig had in dit verstikkende dorp, zelfs wilde vluchten, en de priester die haar met gebeden probeerde te helpen. Na mijn laatste zin volgt een natuurkracht die ik voor ieder verhaal te toevallig en te dramatisch zou vinden. De werkelijkheid trekt zich daar niets van aan. Een rollende donder daalt neer over Vico, komt als laatste bezoeker de kelder binnen om iedereen wakker te schudden.
Vragen volgen. Waarom Vico? Hoe heb ik dit dorp beleefd? Angst is er ook. Wat heb ik precies gezien? Een oudere man verpakt zijn vraag in een verhaal van tien minuten. Met dansende rimpels, grootse gebaren en een stem die in dezelfde zin verandert van fluistertoon tot galmende echo, spreekt hij me toe. De tolk stelt me gerust: dit is enthousiasme.
Mensen vragen waar ze het boek kunnen kopen. Of ik het op kan sturen. Ik krijg handdrukken, schouderklopjes, zoenen. De burgemeester wordt die avond en nacht steeds enthousiaster. Hij is verliefd: na iedere nieuwe limoncello en zachte streling van de kaft heeft hij een lach om zijn lippen. ‘This book is very important for us,’ zegt hij in zijn beste Engels om één uur ’s nachts tijdens een onverwacht afsluitend diner. Mijn speech, compleet met handgeschreven fonetische aanwijzingen, wordt gekopieerd, aandachtig gelezen en doorgegeven. De woorden lijken beter te smaken dan de verse vijgen.
Pas op dat moment begrijp ik dat ik het ultieme boek heb geschreven. Een onbegrijpelijk boek. Zinnen waaruit de dorpelingen nog net kunnen opmaken dat het om hún straten, hún kerken en hún wereld gaat. De andere woorden zijn slechts het onkruid waartussen de fantasie kan bloeien. De burgemeester staat erop dat ik met mijn uitgever overleg over een vertaling. Hij laat het boek niet meer los. We proosten. Zelfgestookte limoncello met een alcoholpercentage van zestig procent verhoogt de uitgelaten sfeer tot een punt waarop ik zelf de realiteit achter me laat en De duivel van Vico in grote stapels in Italiaanse boekhandels zie liggen, de bestsellerstatus eerder buiten dan binnen de landsgrenzen bereik en de automatische vrouwenstem van het vertaalprogramma overuren maakt om me op weg te helpen met al mijn interviews voor de RAI.
De volgende ochtend zie ik een verregende poster aan de gevel. De letters zijn onleesbaar. Het papier gescheurd. Na de hemelbestormende avond volgt altijd de nuchtere morgen. Ik besef dat een vertaling aan alle dromen een einde zou maken. Zinnen vernietigen fantasie. Het boek van hoop zou een boek worden als ieder ander: een verhaal waarin op de meeste vragen uiteindelijk antwoorden volgen. Hoe mooi zou het zijn als alleen de vragen blijven.
Gelukkig heb ik tot dit moment nog niets van de burgemeester gehoord.
***
Postscriptum. Zelfs na die ontnuchterende morgen bleef burgemeester Amicarelli enthousiast. Hij heeft inmiddels de rechten van De duivel van Vico gekocht. Binnenkort komt een einde aan de onbegrijpelijkheid als de Italiaanse vertaling verschijnt. Fantasie maakt plaats voor verrassing. Ik stel een bezoek aan Vico voorlopig even uit.