Sohrab is een personage uit Greyland, een documentaireproject over statenloosheid. Greyland is gebaseerd op interviews met mensen die om wat voor reden dan ook lang zijn afgesneden van hun oorspronkelijke thuis. Alle persoonsnamen en details in Greyland zijn gefingeerd. Vier jonge schrijvers schreven voor De Internet Gids ieder een kort verhaal over een van de inwoners van Greyland.
The tallest building
De brievenbussen van mijn flat vormen ook een flat. In de brievenbus van nummer 813 vind ik de oogst van vandaag: Een krantje van de Lidl, een elektriciteitsrekening voor Jahan en een ansichtkaart met een berg erop. Mijn berg. De kaart is van vader, moeder en mijn broertje. Vader doet goede zaken op de markt, beter dan vorig jaar. Mijn broertje schrijft dat hij me mist tijdens het voetballen, de vrije man. Mijn moeder houdt het kort. 'Ik mis je zielsveel.' De foto op de ansichtkaart is genomen op een heldere dag, je kunt het Westgebergte duidelijk zien. In mijn herinnering was de berg altijd gehuld in mist, dagen met zon waren schaars. Toen ik vroeger met mijn broertje naar de berg keek was het onze Mount Rushmore, de uit steen gehouwen hoofden waren niet van dode presidenten maar van onze eigen familie. Zie je die neus daar? Daar moeten de bolle wangen van Oom Mehdi bij, en we hakten de rotsen uit met ogen. En daarboven de oren van Paci, riep mijn broertje dan. Paci was onze ezel. Kijken werd beeldhouwen. Op één moment op de dag, 's ochtends vlak voor lunch, hoefden we niets te doen. Dan deed de zon al het werk en liet een oud wijf haar gezicht zien in de rotsen; scherpe kin, grote neus, ogen diep in het gezicht, en daarboven haar hoofddoekje. We noemden haar Vida, naar onze oudtante. In de uren daarna wanneer de zon draaide, werd Vida gek genoeg vriendelijker, de contouren werden zachter. Vader had er smakelijk om gelachen. Nu met de kaart in mijn hand was de berg gewoon een berg.
Die middag had ik op de Rietveld Academie ruim een uur naar een wit A4’tje zitten staren. De opdracht was om heimwee in één kleur uit te beelden. Een zebra liep mijn gedachten binnen, en toen nog één. Een kudde zebra's houdt een tijger op afstand door langs elkaar heen te rennen, ze worden een anonieme massa. Ik trok lijnen op papier. Ik stopte, keek naar buiten hoe de zon schaduwen dirigeerde. Ik trok weer een lijn. Met elke beweging van mijn pen raakte ik verder van huis, verder weg van vader en moeder. In mijn geboortestad heb ik nooit een zebra gezien, niet in het wild en zeker niet in een dierentuin, die was er niet. In het Westgebergte liepen alleen grijze geiten. Grijs is de kleur van mijn heimwee, ik voelde me belachelijk met mijn zebraprint. Liesbeth, mijn docent, kwam naast me zitten en legde een boek op tafel. 'Vergeet de heimwee-opdracht, ik heb iets anders voor je.' Liesbeth glimlachte. Ze had jonge ogen met daaromheen kleine krasjes van vermoeidheid. Haar kapsel was een optelsom van bruine slierten. Ik vertrouwde Liesbeth, dat heb ik vaker bij verstrooid ogende mensen. 'Everything That Can Happen in a Day', stond er op de kaft. Ik wilde het direct openslaan, maar Liesbeth hield me tegen. 'Voordat je het boek openslaat', zei ze, 'spreken we af dat je doet wat er op de pagina staat, welke pagina het ook is. Volgende week breng je verslag uit.'
Ik gooi mijn tas op bed. In de keuken plak ik de ansichtkaart op de koelkast met de magneet die door Jahan uit een oude radio is gesloopt. Ik open de koelkast en het koelkastlampje wordt verduisterd door maïs sinas, aanlenglimonade, paprika en bloemkool. Goed nieuws, Jahan heeft weer een pakket van de voedselbank kunnen krijgen. 'Hey Jahan, goede buit', roep ik richting de douche. Jahan heeft net gesport. Hij doet de badkamerdeur open en waterdamp drijft de gang in. 'Ja, en er is kindershampoo!' roept hij blij terug. Ik ruik aardbeien. Als Jahan omgekleed is drinken we in de keuken een glas aanleng. 'Framboos, niet verkeerd'. Ik laat Jahan het boek van Liesbeth zien. 'Ik mag het maar één keer op een willekeurige bladzijde openslaan.' 'Omdat je op die gekke school zit, zeker?' 'Het is een kunstacademie,' zeg ik. 'Het kunstgesticht.' zegt Jahan en hij pakt het boek. 'Laat mij maar.' Hij begint vooraan te bladeren. Ik word er zenuwachtig van. Ik wil wegkijken maar in plaats daarvan kijk ik gretig mee. 'Niks, niks, niksniksniks.' Hij pauzeert even. 'Kijk hier hebben we wat. Pagina 9.'
ASK TO WATCH THE SUNSET FROM THE TOP FLOOR OF THE TALLEST BUILDING IN YOUR HOMETOWN
'What the fuck?' roept Jahan. 'Onze house is zelf the tallest building van de buurt.' We lachen. We wonen ergens op eenderde van de flat op de achtste etage, gek genoeg ben ik nooit hoger dan onze verdieping geweest. De nummers gaan tot 2500. Ik heb vanaf het keukenraam nog nooit een zonsondergang gezien, dit deel van de stad is te dichtbebost met flats. 'Je moet naar boven gast, je hebt een missie'. Weer lacht hij. 'Een gek op een missie.' Ergens boven de 17e etage steekt onze flat boven de rest uit, daar kan ik de horizon zien. Ik moet naar boven.
In mijn geboortestad stond een toren die de wolken aanraakte. Hij stond er opeens, alsof hij er altijd was geweest, alsof ik tot dan toe nooit hoger dan ooghoogte had gekeken. De toren had een slanke basis, met daarop een glimmend bolvormig uitzichtpunt. Het was net een zilveren speldenknop, maar niemand durfde het zo te noemen. Nee, we noemden de toren voluit Het Monument voor de Revolutionair Arash. Ik hoorde vader later zeggen dat de verpauperde woonwijk in het centrum ervoor moest wijken, dat de schele wiskundeleraar met huis en al was weggeveegd. Bruut weggeveegd met takkenbezems, zo is de schele in mijn geheugen gebeiteld. De toren boezemde bij Shireen, toen mijn vriendinnetje, veel angst in. Tijdens een schoolreis van de basisschool mochten we in de toren. Eén voor één liepen we de smalle stenen wenteltrap omhoog, voortgegaan door een revolutiestrijder. Hij was onze gids en hij stonk verschrikkelijk naar aftershave. Shireen liep achter me. Ik hoorde haar zachtjes bij het inademen 201 en bij het uitademen 202 zeggen. Ze was in een fase dat ze alles telde.
Buiten adem en dolgewenteld, kwamen we boven. Net als de rest drukte ik me tegen het hekje en vergaapte me aan het uitzicht. De gids leek te ontwaken bij het zien van het panorama: 'Na dagen lopen kwamen we over die bergpartij, met de boogschutter Arash aan onze zijde.' De gids wees naar het oude wijf verstopt in de rotsen. Ik grinnikte. Voor ik er erg in had gaf de gids me een tik. 'Heb respect en eerbied voor de vaderlandse geschiedenis, mijn jongen.' Een spiertje onder het linkeroog van de gids trilde een beetje. Hij hervatte zijn relaas en vertelde de klas hoe zwaar en moedig en historisch de overwinning was. Weer stokte hij, ditmaal door Shireen. 'Ja, jij met je vinger omhoog'. 'Meneer, ik heb 363 treden geteld, hoe hoog is dit monument precies?' De gids moest duidelijk terugschakelen. Hij antwoordde met de stem van een cassettebandje: 'Dit gebouw is van 1985. Het is opgetrokken uit wit gesteente afkomstig uit het Westgebergte. Gedurende de bouw zijn 5 constructiewerkers omgekomen. Het monument is 98 meter hoog, een veelvoud van 7 natuurlijk. 90 meter gemeten tot het hoogste plafond.' 'Dank u wel' zei Shireen. Ze keek me toen schichtig aan en frunnikte wat aan haar tas. De gids draaide zich om en snoof de volle glorie van het uitzicht op. 'Waar was ik gebleven?' 'De moed van de strijders meneer', zei iemand. Shireen naast me hield het niet meer en trok me het trapgat in, naar beneden moest ze, naar buiten. 'Tel je stappen, tel de meters naar mijn huis,' beval Shireen. 'Jij hebt de langste benen.' We liepen de kortste route naar huis, ook al was dat langs de valse hond van de groenteboer. Ik stopte voor haar deur bij tel 98. Ze schoot vol. 'Ik wist het. Zoiets voel ik. Mijn hele familie is vervloekt. Ik ben vervloekt. Als het monument valt, mijn kant op valt, ga ik er verdomme als eerste aan.' Later, toen ze het uitmaakte zei ze dat ik in al die tijd dat we bij elkaar waren maar drie keer had gezegd dat ik van haar hield. 'Sohrab,' zei ze met haar zorgelijke blik, 'Drie keer is echt te weinig voor een relatie.'
Ik zit met een kop thee op het balkon van 2508. Er is weinig plek, de helft van het balkon wordt ingenomen door een rood-geel speelhuisje van plastic, er passen net twee tuinstoelen naast. Op 2508 woont een Vietnamese familie en alleen de moeder is thuis. Ze spreekt net zo slecht Nederlands als ik. Bij de voordeur was het alsof ik vertwijfeld een telegram voorlas: 'Ik. Zon. Ondergaan. Sunset. See. Me. Assignment. School. Hometown.' Ik probeerde het duidelijker te maken door van mijn ene hand een horizon te maken, en van de andere een bolletje zon in de vorm van een vuist. Als een belabberde goochelaar liet ik mijn vuist onder mijn hand zakken, de zon achter de horizon. Kennelijk had ze het begrepen: Kom. Kom. Balkon'. We zitten naast elkaar op een tuinstoel. Samen kijken we hoe de stad voorzichtig een ander gewaad aantrekt. Ik zeg: 'Mooi. Dit. Pretty. Jij. Zien. Always. Elke dag.' Ik sta op en leun een beetje over de reling. Ik kan nog net de muren van onze eigen flat zien, de schaduw kruipt langzaam omhoog. Ik herinner me Shireen en haar angst. Ik probeer in te schatten waar het gebouw valt als het valt. In de halve cirkel die ik vanaf het balkon kan zien staan de kleinere flatgebouwen. Op het gras daartussen zit groepje mensen rondom een barbecue. Even denk ik Jahan te zien. Ik ga weer zitten en voel een rust over me heen komen. Er zal geen toren vallen, niet op mij. Ik ben de toren.