Leo Vroman (1915 – 2014)

Het in vitro experiment

Hoe zou het doodzijn Leo Vroman bevallen? Op 17 april 2012, vlak na zijn zevenennegentigste verjaardag, schreef hij ‘Zalig’, dat werd opgenomen in de recentelijk verschenen bundel Die vleugels. Dat zal voorlopig wel zijn laatste boek zijn. Het gedicht luidt als volgt:

Zalig om straks as te wezen
en mijzelf uiteen te vegen,
los van vragen, vrij van vrezen.
De lokale wind en regen

waaien vredig door mij heen.
In dat sissende geluid
druk ik mij dan anders uit.
Ik word iets anders dan alleen.

Maar hoe leer ik zoek te raken
en tussen zoveel andere wolken
aan mijn afwezigheid te wennen?

Zal ik eerst slierten van mij maken,
daarmee langs een spiegel kolken
en mij niet herkennen?

Het is in alle opzichten een typisch Vroman-gedicht, zoals hij ze al sinds de jaren veertig van de vorige eeuw schreef. Een keurig rijmend sonnet in trocheïsche viervoeters doet een mededeling die bij eerste lezing direct helder is, in een montere, bijna terloopse stijl die de indruk wekt spontaan, zonder enige denkarbeid, aan het papier te zijn toevertrouwd. Maar schijnt bedriegt, want bij nader inzien zit de tekst ingenieus in elkaar. De eerste strofe lijkt door uitbundig klankspel de betekenis van de woorden bijna uit te wissen, hetgeen de dichter bevestigt door te spreken van ‘dat sissende geluid’. De eerste witregel verbeeldt de oplossing van het ik in de wind. Een geniaal detail is het woord ‘lokale’ in de vierde regel, dat het gedicht tegelijkertijd nuchter en concreet maakt. ‘Ik word iets anders dan alleen’ is hoogst meerduidig. ‘Zalig’ wordt in de laatste strofe opgepakt door ‘zal ik’, en dat de twee terzetten met vraagtekens eindigen is gepast in een beschouwing over de uiterste dingen. Wat het gedicht in technische zin tot een meesterstuk maakt, is dat de laatste regel een versvoet mist, als om aan te geven dat wat in dit leven compleet lijkt, sub specie aeternitatis slechts een fragment is.
Juist doordat Vroman sinds 1945 in de Verenigde Staten woonde, waar hij als gezaghebbend bioloog onderzoek zou doen naar bloed, kon zijn poëzie zich autonoom ontwikkelen, los van alle literaire stromingen die elkaar in Nederland naar het leven stonden. Om zich tot onverwachte vondsten te prikkelen bleef hij vasthouden aan het rijm, maar het was nooit het volmaakte gedicht waarop hij uit was. In een brief ter inleiding van een omvangrijke Ars poetica uit 1959 pleitte hij voor een open vorm van poëzie: ‘Dat verdomd godderige van het volmaakt gedicht is ten slotte niet eerlijk genoeg meestal , kortom dan ook, ik zou graag de poëzie die men deze laatste eeuwen zo zorgvuldig heeft losgeweekt uit het dagelijks leven, schoongepoetst en opgeplakt, terugbrengen tot een ogenblik in de gebeurtenissen van de dag. In de fysiologie kan men ook niet alle conclusies trekken uit in vitro proeven met weefselculturen en geïsoleerde hoewel pompende harten; men moet altijd terug naar het in vivo experiment.’
Deze poëtica is Vroman altijd trouw gebleven. In een ontzagwekkend tempo bleef hij bundels afscheiden, en wanneer een tijdschrift hem om een bijdrage vroeg stuurde hij onverwijld een hele stapel nieuw werk in. De toon bleef tot het einde toe vrolijk, nieuwsgierig, betrokken bij de wereld en intiem, zonder ooit plat of sentimenteel te worden. Vooral dat laatste is een wonder, omdat Vroman nooit uitgepraat raakte over zijn liefde voor Tineke Sanders, met wie hij sinds 1938 verloofd was, om pas in 1947 met haar te trouwen, nadat zij elkaar door de oorlog zeven jaar hadden moeten missen. ‘Ik voel je,’ schreef hij in 2000, ‘in de krans van mijn haast verdorde / armen lekker ouder worden’. De ‘psalm voor Tineke’ eindigt zo:

De Tineke van zeventien
kijkt naar mij zacht en zo aandachtig
alsof ze iets in mij kan zien
vanuit de Tineke van tachtig.

Ik omarm ze in elkaar en
verkreukel daarmee en verklein
tot nu de ellenlange jaren
die van wat wij toch al waren
maakten wat we nu nog zijn.

Systeem!
Ik heb geen recht verworven
om tot U te bidden, maar
houdt ons als wij zijn gestorven
toch niet nogmaals zeven jaar
zo vreselijk uit elkaar!

Het komt niet vaak voor dat een dichter je de kans geeft zo dichtbij te komen zonder dat het gênant wordt. Het heeft Vroman terecht een groot en liefhebbend publiek bezorgd.
Intussen was hij zich bewust van de beperkte houdbaarheid van veel van zijn werk. ‘Ik geloof als het zo doorgaat / van uur tot uur’, schreef hij twee jaar geleden, ‘dat ik op den duur / te veel achterlaat’. Hij had geen behoefte aan een ‘eindeloze tempel’ die zijn levenswerk zou conserveren, maar zich ‘eeuwig weg te laten moffelen’ was nu ook weer niet de bedoeling. Dit was zijn diepste wens:

Mijn eeuwige liefste bewonen,
niet als een parasiet
maar als een paar elektronen.
Eeuwiger hoef ik niet.

Leo Vroman is dood, maar zijn elektronen zullen tot het einde der tijden onder ons zijn.