De Nederlandse Grondwet is op 29 maart 200 jaar oud en dit is voor De Internet Gids een uitstekende aanleiding om u de wet voor te schrijven in de vorm van De Grondwet-variaties. Dichters, schrijvers, kunstenaars en juristen nemen ieder één van de huidige grondrechten als uitgangspunt voor een nieuwe bijdrage.
Vandaag prikkelt Ayla Schneiders het politieke bewustzijn van haar leerlingen. Voordat ze het weten hebben ze een clubje opgericht.
‘Eigenlijk heb je dus helemaal niets aan mensenrechten,’ antwoordt Mark.
Achtentwintig paar ogen zijn op het digibord gericht waar dertig mensenrechten, opgesteld door de VN, staan afgebeeld. Het is stil, zo stil dat het knipperen van de kapotte TL buis hoorbaar is.
Achtentwintig van de dertig kinderen trouwens. Want links vooraan zit Pim zoals altijd onverstoorbaar te tekenen in zijn kladblok. Zijn rechterbeen wiebelend naast zijn stoel, tong uit de mond. En achterin zit Moos een Donald Duck te lezen, al vijf minuten heeft hij niet op of om gekeken.
‘Weet iemand welke van deze rechten ook in Nederland geldt?’
De leerlingen kijken naar het digibord. Hun ogen screenen de rechten af. Van boven naar beneden, van links naar rechts.
‘Het recht om te spelen? Ik heb zoveel huiswerk dat ik van tandenposten een spelletje probeer te maken.’ Joeri gaat achteruit zitten en haalt een hand door zijn haar. ‘Tssss. Spelen.’
Het was niet de bedoeling dat ze helemaal geen recht meer konden vinden in deze wereld.
‘Het recht om publiekelijk samen te komen’, zegt Ilja. ‘Samenkomen is wel iets dat in Nederland eigenlijk altijd mag…’
Ik zucht diep en knik. ‘We kunnen inderdaad altijd overal samen komen. Er zijn duizenden sportverenigingen, hobbyclubjes en communities en inderdaad om het minste of geringste kunnen mensen gezamenlijk hun mening of interesse delen. Nederland is een land van verenigingen.’
‘Nou, wat een feestje. We hebben een clubje opgericht voor mensen met een lelijk gezicht.’ Het sarcasme van Joerie veroorzaakt weer een vlaag van gelach door de klas. Dertig paar ogen, Moos en Pim nog steeds uitgezonderd, kijken me aandachtig aan.
‘Mensenrechten zijn dus rechten, die bedacht zijn door mensen, voor mensen, maar ze gelden niet als wetten’, herhaal ik, ‘het zijn idealen. Kan iemand uitleggen wat een ideaal is?’
Moos steekt ineens zijn hand op.
‘Het is bijvoorbeeld ideaal als je zoals ik twee dingen tegelijk kan doen. Ideaal betekent: het best haalbare binnen een bepaald kader. Het is een wens of verlangen in zijn minst gecomprimeerde vorm mogelijk.’
Dertig paar ogen op Moos.
‘Kan iemand uitleggen wat minst gecomprimeerd is…?’ Moos steekt zonder op te kijken van zijn Donald Duck zijn hand op.
‘Ja, Moos.’
‘Gecomprimeerd betekent als er een besluit genomen moet worden en er zijn twee verschillende meningen. Beide partijen zullen dan iets moeten toegeven. Dat noem je dan een compromis sluiten.’
‘Maar bijna iedereen heeft toch een andere mening…?’ Mart klinkt wanhopig.
‘Ja, juf. Wat hebben we dan in hemelsnaam aan die mensenrechten?’ roept Lieke verontwaardigd. ‘Zo komt het toch nooit goed in de wereld?’
Er gaat een zucht door de klas. Om te voorkomen dat de stemming helemaal moedeloos wordt besluit ik de mensenrechten in ander perspectief te plaatsen.
‘Wat vinden jullie van politiek?’
Een aantal kinderen mompelt ‘saai’ en ‘super stom’ en ‘dom’.
‘Wie?’
Thijs springt op en kijkt me met stralende ogen aan: ‘Ik vind politiek fantastisch juf. Het geeft een reden tot nadenken over alle dingen die we maar als gewoon beschouwen en probeert verschillen te overbruggen.’
Direct gaan er een paar vingers in de lucht. Lola roept dat politici sukkels zijn en Maarten begint wild te zwaaien met zijn arm.
‘Oké, oké, duidelijk. Laten we een stelling behandelen. Wie voor is gaat staan, wie tegen is blijft zitten.’
‘Nou dan ben ik gewoon altijd tegen, dan kan ik lekker blijven zitten’. Marieke kijkt stoer de klas in. Haar houding wordt mompelend beaamd.
Nood breekt wet en ik draai de bedachte stelling om. ‘De doodstraf is geen goed middel om mensen te straffen.’
Een seconde is het doodstil. ‘Als je het eens bent met de stelling moet je gaan staan’, zegt Thijs triomfantelijk en in één beweging staan de kinderen op.
‘Wie vindt dat het homohuwelijk in Nederland zou moeten worden afgeschaft?’
Wederom beweegt de klas zich als een reusachtig dier om plaats te nemen op de stoelen.
‘Gelukkig maar!’ Roept Tigo, ‘anders moesten mijn mama’s uit elkaar.’
Bij de stellingen die volgen gaat het hard tegen hard. Vier leerlingen houden een vlammend betoog ter verdediging van het zorgstelsel terwijl drie andere leerlingen zich proberen staande te houden met economische argumenten gebaseerd op liberale ideeën.
De leerlingen vallen van verbazing in verbazing als ik politieke begrippen verbind aan wat ze zeggen. Trots op hun onverwacht kennis, storten de leerlingen zich op het ‘staan’ en ‘zitten’, het ‘voor’ en ‘tegen’.
Er is bijna geen woord meer tussen te krijgen als ik vraag om stilte voor een stelling van de kinderen zelf. Nog na-wiebelend van alle commotie, steekt Geert zijn hand op.
Zijn lange lijf steekt af bij de rest van de klas en terwijl hij zijn bruine piekhaar uit zijn gezicht veegt begint hij te stamelen. ‘Moeten we niet… Ik heb een stelling bedacht.’
De klas luistert aandachtig. Ze voelen aan dat dit een unieke situatie is (Geert praat bijna nooit), een geniaal inzicht kan nu door de kleinste onrust vervliegen.
‘Ik heb misschien wel…’, Geert slikt, ‘wel een interessante stelling miss-’
Nog voor Geert zijn zin goed en wel heeft uitgesproken roept Fleur, de leeuwin van de klas: ‘Een partij, een club, we moeten een vereniging oprichten!’
‘JA!’ De kinderen in de klas schreeuwen het uit. Uit enthousiasme springt een enkeling op, wat gepaard gaat met een hoop herrie en wat omvallende stoelen.
Mart steekt zijn hand op. Hij houdt hem zo hoog mogelijk, zijn linkerarm ondersteunend. Hij kijkt me met grote ogen aan.
Een poging de klas tot stilte te manen mislukt als Thijs gilt dat een slogan verzonnen moet worden. Kiki begint alvast met het ontwerpen van een logo.
‘JA GENOEG!’, bulder ik. De stemmen verstommen. ‘Mart wil wat zeggen.’
‘Nou…. Nou… Nu… Geert wilde eerst iets zeggen en toen riep Fleur daar iets doorheen en daar hadden ze misschien allebei evenveel recht toe want er is een regel van vrijheid van meningsuiting, maar er is ook een regel dat je niet door elkaar praat en toen Fleur nog bezig was ging iedereen praten en Thijs en Kiki het hardst, maar als niemand naar de juf kijkt. Als niemand…. Niemand…’ Mart haalt diep adem. Voor het eerst sinds het begin van de les is het knipperen van de TL buis weer hoorbaar.
‘Wie vindt politiek nog saai?’, vraag ik. Alle vingers blijven omlaag. De kinderen kijken elkaar aan. Joerie haalt zijn schouders op. ‘Best oké eigenlijk.’
‘Eigenlijk ben ik wel benieuwd ook naar de stelling van Geert.’
‘Ja. Ik ook… Sorry’, stamelt Fleur. Ze glimlacht van onder haar wilde bos haren naar Geert en knikt hem bemoedigend toe. ‘Ik liet me even gaan.’
‘Kom hem anders hier voorin de klas zeggen, dan gaan we er meteen over stemmen. Voor is zitten. Tegen is staan.’
Geert knikt. Hij sjokt naar voren en gaat bijna tegen het digibord aan staan. Ik doe een stap opzij. Geert ademt diep in. ‘Mijn stelling. Ik had een stelling bedacht, zoiets als… Ik vroeg me af: Brengen clubjes, of verenigingen, ons nou dichter bij elkaar, of drijven ze juist mensen van elkaar af?’
‘De stelling is: verenigingen brengen mensen dichter bij elkaar.’ Ik kijk Geert aan, hij knikt.
Een stuk of twintig kinderen staat op. Sommige gaan direct weer zitten en een aantal blijven hangen.
Moos staat ineens op en Patrick gaat juist met veel tumult weer zitten. Joerie hangt nog tussen wal en schip. Terwijl hij wankelt met een voet in de lucht stoot hij zijn buurvrouw Fleur aan: ‘Is dit niet het moment dat we het als clubje allemaal eens moeten zijn?’
‘We blijven allemaal in het midden hangen!’
De rest van de klas volgt. Als makke lammetjes, of als zelfreflectieve democratie. Dertig leerlingen, ook Pim en Moos, hangen boven hun stoel.
Triomfantelijk kijken ze mij en Geert aan.
‘Welkom bij de club jongens en meisjes.’