Gisteren is Gabriel García Márquez op 87-jarige leeftijd overleden. De eerste zin uit zijn beroemde roman Honderd jaar eenzaamheid is het onderwerp van deze Gidsfossiel van Maarten Steenmeijer uit 1994. Nog preciezer, de eerste drie woorden: "Drie woorden die dit begin tot het allermooiste maken dat ik ken. Drie woorden die je niet verbaasd maar stomverbaasd doen staan."
Als er dit had gestaan, was het een mooi, maar geen uitzonderlijk Márquez-begin geweest:
Staande voor het vuurpeloton moest kolonel Aureliano Buendía denken aan die lang vervlogen middag toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs.
Een zin die, zoals altijd bij Márquez, staat als een huis. Een zin die je niet zozeer het gevoel geeft dat je een romanwereld binnentreedt als wel je op geraffineerde wijze het gevoel opdringt dat je er al lang en breed in zit. Je weet weliswaar nog niet wie kolonel Aureliano Buendía is, laat staan hoe hij voor het vuurpeloton terecht is gekomen. Ook vind je dat ‘kennis maken met het ijs’ nogal curieus. Maar de verteller doet alsof zijn neus bloedt: hij gaat ervan uit dat de lezer thuis is in deze wereld. Hem laten merken dat dit niet zo is, zou van lompheid en van onbeleefdheid getuigen. Je blijft dus niet verbaasd stilstaan bij de vele vragen die deze weinige woorden oproepen.
Je leest door en de paradoxale combinatie van verbaasd zijn en je thuis voelen blijft. Je komt terecht in een wereld waarin je verdwaalt maar waarin je je toch niet verloren voelt. Een wereld waarin het gewone vreemd en het vreemde gewoon wordt zonder dat je dat vreemd vindt (of liever gezegd: zonder dat je dat vreemd hoort te vinden). Een wereld die bevolkt wordt door mensen die je met hun hyperbolische proporties niet alleen verwonderen, maar met wie je ook te doen hebt, van wie je houdt, van wie je opgewonden raakt.
Geen twijfel mogelijk: Márquez werkt op het gevoel van de lezer. Maar hoe in het oog springend de behaagzucht van de Colombiaanse schrijver ook is, ze is ook superieur. Onder meer omdat zij gestalte krijgt in ‘grote’ woorden die nooit uit de bocht vliegen. En ook omdat zij in zo'n fantasierijke context is ingebed. Maar bovenal omdat zij verstrengeld is met een eigenschap van de tekst die allesbehalve behaagzuchtig is: de duizelingwekkende ondergraving van de ons vertrouwde tijdsafbakening en tijdsbeleving. Want de eerste zin van Honderd jaar eenzaamheid bevat drie woorden méér dan de hierboven geciteerde. Drie woorden die dit begin tot het allermooiste maken dat ik ken. Drie woorden die je niet verbaasd maar stomverbaasd doen staan:
Vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest kolonel Aureliano Buendía denken aan die lang vervlogen middag toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs.
Want wat is het ijkpunt van ‘vele jaren later’? Misschien ‘die lang vervlogen middag’ toen Aureliano Buendía kennismaakte met het ijs? Maar dan zou de zin een pleonasme bevatten, en dat is Márquez onwaardig. Een ander moment in Aureliano's leven wellicht? Onmogelijk is dit niet, maar dat moment wordt niet meteen genoemd en ligt dus als een speld verborgen in de hooiberg van gebeurtenissen die Honderd jaar eenzaamheid is.
Een andere mogelijkheid is dat het ijkpunt niet een moment uit de roman is, maar de tijd van de lezer. Hiermee zou de schrijver aansluiten bij een lange traditie: de verhalen die beginnen met een tijdsbepaling die de lezer uit zijn eigen tijd haalt en de tijd van het verhaal binnen trekt: ‘Er was eens’, ‘Heel lang geleden’, ‘Vele jaren geleden’. Maar Márquez keert de gemeenplaats om en dan zou de geschiedenis van de Buendía's zich dus niet, zoals de traditie voorschrijft, in het verleden afspelen maar in de toekomst, wat op zijn zachtst uitgedrukt nogal curieus is.
De eerste drie woorden van Honderd jaar eenzaamheid laten zich niet vastpinnen: het is onmogelijk om vast te stellen of het ijkpunt van ‘vele jaren later’ binnen of buiten het verhaal ligt. Met dit ambigue drempelmoment begint de roman meteen al de ons vertrouwde tijdsnoties te ondergraven. Net als de personages verliest de lezer zijn greep op de tijd: omdat de geschiedenis niet is afgebakend door jaartallen, omdat namen en gebeurtenissen moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden, omdat verschillende tijdservaringen (cyclisch en lineair; progressie en regressie) door elkaar heen lopen...
De verwarring komt tot een hoogtepunt wanneer de manuscripten van Melquíades worden ontcijferd. Ze bevatten de honderd jaar eenzaamheid van de Buendía's, een periode die niet samenvalt met de geschiedenis die de roman vertelt. En om de verwarring compleet te maken: Melquíades had de feiten niet ‘gerangschikt in de normale tijd van de mensen, maar de dagelijkse voorvallen van een hele eeuw [...] samengebald, zodat ze alle op hetzelfde ogenblik gebeurden’.
Een Borgiaanse utopie? De lezer van Honderd jaar eenzaamheid verdwaalt - wanneer hij zich tenminste niets aantrekt van de stamboom die, tegen Márquez' wil in, aan veel edities is toegevoegd - onherroepelijk in de tijd. Weliswaar is het verval onloochenbaar en de apocalyps onafwendbaar, maar voordat het zover is, krijg je voortdurend het gevoel in een Aleph van tijd rond te waren.