Het is een maand geleden dat de Zuid-Koreaanse veerboot Sewol is gezonken. Ondertussen gaat het leven door in Seoul, ook voor de schoolkinderen. Boudewijn Walraven, emeritus hoogleraar Korea-studies aan de Universiteit Leiden, is tijdelijk verbonden aan de Sungkyunkwan University. Op 20 april maakte hij deze overpeinzing.
Op weg naar de universiteit hoorde ik al van een afstand het gillen van lagere-schoolkinderen in het speelkwartier. Allemaal uitgedost in bonte traditionele kleren (met daaronder vaak sportschoenen) renden ze rond op het terrein voor een gebouw tussen de universiteit en de oude confucianistische academie waaraan de universiteit zijn naam ontleent. Begeleiders probeerden verwoed hun eigen ploegje bij elkaar te houden. Ze waren gekomen om confucianistische etiquette te leren. In het gebouw zelf zat een groep braaf op de grond voor lage tafeltjes om te leren netjes thee te drinken en daarna hoe je een formele buiging moet maken voor de ouderen op nieuwjaarsdag. Op het terrein van de academie zelf met zijn vijfhonderd jaar oude bomen, een van de mooiste en meestal een van de meest verstilde plekken in de stad, werden de kinderen die het al onder de knie hadden beloond voor het stilzitten met spelletjes als touwtrekken. Niet alleen hun onderwijzeressen maar ook verrukte passanten konden het niet laten om foto’s van ze te nemen. Diezelfde morgen werd een paar honderd kilometer naar het zuiden wanhopig gezocht naar een manier om toegang te krijgen tot de in het ruwe water gezonken veerboot met nog meer dan 270 vermisten, merendeels middelbare scholieren op excursie. In een grote cirkel eromheen hadden vissersboten hun netten uitgezet om te voorkomen dat dode lichamen door de heftige stroming weggevoerd zouden worden.