Wat als je net bent verhuisd van Utrecht naar Amsterdam, je hebt een gat in je hart en je staat middenin de grootste stad van Frankrijk? Dan moet je op zoek. Op zoek naar een bankje aan de Seine. Fleur van Greuningen schrijft een wekelijkse feuilleton over de mannen in Parijs. Vandaag, deel 7 en tevens de laatste van de reeks, met een toegeschoven papiertje van een barman.
Ik dwaal af, de Rue de la Monte Sainte Geneviève in, waar academici –te herkennen aan de onweerstaanbaarste cynische trekken rond de mond –wandelen en een vrouw een demie fraise, een bier met aardbeiensiroop, drinkt. Ze zit rechts van mij. Tegenover mij, een stuk verder weg, zit iemand anders. Het is de mooiste Parijzenaar die ik tot nog toe ben tegengekomen tegenover een vrouw die hem –ook –wel ziet zitten, wellicht als onderzoeksobject. Het kan ook zijn moeder zijn, al toont ze daar misschien iets te veel sensualiteit voor.
In ieder geval is er geen speld tussen de twee te krijgen, zeker niet als je op twintig meter afstand van hen verblijft. Een potlood, dat nog net.
Na een paar tekeningen betalen ze de rekening.
Ik wil ze achterna, sta op om ook te betalen.
Snel.
‘C’est combien?’
‘Voor jou kost het, ehm,’ hij kijkt lachend naar zijn maat, ‘je telefoonnummer.’ De barman is rond de dertig, heeft kort blond haar en ondeugende ogen.
‘Na, heeft niet zoveel zin, ik vertrek maandag alweer naar Nederland.’
‘Ooo, ben je een Hollandaise! Nog beter. Hier,’en hij schuift me een papiertje toe.
Ik lach, schuif het papiertje naar hem terug, ‘hoeveel krijg je van me?’
‘Zes euro.’
Zes euro voor een koffie! Ik kan het niet geloven, maar heb geen idee hoe duur dit arrondissement is. Het zou zomaar een reële prijs kunnen zijn en ik neem een duik in mijn beurs.
‘Nee, joh, ‘tuurlijk niet!’
‘Had gekund toch?’
Ik krijg bijval van zijn maat aan de toog. ‘Ja, dat is zo, hoor. Daar beneden vragen ze dat echt voor een koffie.’
Twee euro tien voor mij. Ik betaal het hem en spoed me naar buiten.
Het tafeltje is leeg.
Ik loer de straten af, maar vind niets.
Hij had vast in het gat gepast.
Maar, wil ik het gat wel opgevuld? Wil ik het niet liever houden? Ik kan in Amsterdam op bankjes gaan zitten, daarmee in de buurt komen van mijn versie van Cedrics aventure.
Laat dat gat nog maar even zitten.
En terwijl ik eerst nog dacht dat de kleur van de lege hartkamer zwart was, lijkt het me nu eerder wit, blanco. Klaar om beschreven te worden, of beklad. Het liefst met houtskool of een grafieten 6B-pen, zo’n heel dikke, die ik kocht bij Rougier & Plé.
Ik ga terug naar Amsterdam en zoek daar een bankje. Niet aan de Seine; wel aan een of andere sloot, een gracht of het IJ. Water genoeg.
Deze tekst kwam tot stand op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.