Presse-papier

Op Printjesdag, de derde dinsdag van de maand, plaatsen we een nieuw kort verhaal van Elske van Lonkhuyzen. Deze maand grote gelige ruitjesonderbroeken en een keukentafel met daarop een verbleekt, gebloemd zeiltje.

Twee jaar lang kwam ik elke dinsdag en donderdag van twee tot vijf in haar huis. Ze liet zich na het openen van de deur weer in haar rolstoel zakken. Ik schudde voorzichtig haar verwrongen hand. Door de reuma waren de vingers naar binnen gegroeid, een bijna nutteloos trosje aan de puntige knokkels.

De eerste week was ze ontevreden over me. Ze vond dat ik te luidruchtig kauwgom kauwde, ik vond dat ze zich niet moest bemoeien met wat ik met mijn eigen lichaam deed. Later dacht ik: we bemoeien ons de hele dag met wat ze met háár lichaam doet. Zij heeft ook niet om al die vreemden in haar huis gevraagd. Mensen die aan de lakens sjorren, mensen die haar steeds maar willen ontsmetten, die het deksel te strak op de dropjespot draaien en die in de supermarkt de marmelade van het ene merk kopen, ook al heeft ze nadrukkelijk om het andere merk gevraagd.

Het had iets vreemd intiems om in de logeerkamer de was op te vouwen: verwassen nachthemden, grote gelige ruitjesonderbroeken waarvan het elastiek begon te lubberen. Dit hoort toch alleen je geliefde te zien, dacht ik steeds. Niet iemand die dit er maar een beetje bij doet om een schrijfopleiding te bekostigen die waarschijnlijk nergens toe leidt. Misschien dat ik me daarom een beetje als een geliefde ging gedragen.

Het begon met hele korte briefjes die ik schreef omdat ze al sliep als ik vertrok. Ze leefde liever ’s nachts, zei ze, als alle mensen weg waren. Dan maakte ze Engelse sandwiches en keek Britse natuurdocumentaires en Brits cabaret. Ik liet de briefjes achter op de keukentafel met het verbleekte, gebloemde zeiltje. ‘De kat heeft zojuist een hele slak opgegeten’, schreef ik. ‘Ik heb van je vloer een balzaal gemaakt. Misschien kun je vanavond voorzichtig een dansje wagen.’

Als de pedicure kwam, bleef ik met de Swiffer een beetje in haar buurt hangen. Ik loerde naar de vergroeide voetjes die uit het orthopedische schoeisel kwamen. Ik veegde omzichtig het stof weg onder de kasten terwijl ik vanuit mijn ooghoeken de bultige tenen bestudeerde, de kleine wondjes die maar niet wilden genezen. Ze zag wel dat ik keek, natuurlijk zag ze dat, maar dat leek haar alleen maar een plezier te doen. Ze zat in de stoel en grijnsde, terwijl het toch een heel pijnlijke behandeling moest zijn.

Ik nam het steeds serieuzer, met die briefjes, ook al zei ze er nooit iets over en belandden ze waarschijnlijk met de oude boodschappenlijstjes bij het oud papier. Soms zat ik wel drie kwartier te schrijven op het krukje in de keuken waar ik haar, door een kiertje naar de slaapkamer, kon horen ademen. Ik schreef dat ik in een natuurprogramma had gezien hoe een pimpelmeesje uit het ei kroop, dat zijn lijfje kaal en roze was, bijna transparant. Dat bij de groencontainer een buurvrouw naar haar had gevraagd. Ik paste alles toe wat ik op de schrijfopleiding leerde. Ik hoef haar niet met iets middelmatigs op te zadelen, dacht ik dan, het leven is al middelmatig genoeg.

Voorafgaand aan de kerstborrel van de schrijfopleiding gaf een literair agent een lezing. Hij zei dat de concurrentie in het literaire veld moordend was. Dat we er niet op moesten rekenen ooit iets te publiceren. Mijn klasgenoten spoelden hun teleurstelling weg met glazen witte wijn en ik dacht aan wat het betekende om stapels boeken te hebben geschreven. Je eigen boek met je eigen gezicht op de achterflap. Of dat echt zo veel beter was dan een beduimeld schriftje, een ansichtkaart of een liefdesbrief die je echt meende, want voor het geld hoefde je het allemaal niet te doen, zoveel was duidelijk. Dat had de literair agent ook nog eens benadrukt.

Op een dag stuurde ze me naar het dressoir om de sleutel van het schuurtje te halen. De tweede la, zei ze. Toch opende ik eerst de bovenste. Daar zag ik ze in een flits liggen voordat ik de la vlug weer dichtschoof omdat het voelde alsof ik haar naakt had betrapt. Alle briefjes die ik haar tot dan toe geschreven had, lagen er. Gebundeld in een keurig stapeltje met er bovenop een vierkante presse-papier. Alsof ze bang was dat ze, zelfs in die la, per ongeluk weg zouden kunnen waaien.



Over de auteur

Elske van Lonkhuyzen (1984) publiceerde in 2014 het chapbook Met de beste bedoelingen. Elske zit in het agentschap van Literair Productiehuis Wintertuin, lees meer van haar op wodkanademosterd.com.