Renske Jonkman verlangt terug naar de over-zichtelijke Commodore 64. In haar lezing voor 'Nooit meer typen' spreekt ze over Commander Keen, verloren floppies - en natuurlijk - de typemachines van W.F. Hermans.
‘Stel…’
‘Ja?’
‘… je krijgt voor de rest van je leven een heel goed maandsalaris, en slechts dertig kopieën van elk werk dat je schrijft mag je onder vrienden en familieleden verspreiden, maar je manuscript blijft in een kluis liggen en zolang als je leeft wordt het niet uitgegeven. Het blijft daar gewoon in die kluis, ongezien door ogen.’
‘Tja.’
‘Ga je het aan of ga je het niet aan?’
‘Is er geen escape?’
Het was deze stelling die schrijfster Carolina Trujillo me een paar jaar terug tijdens een borrel voorlegde, inmiddels onder schrijvers ook wel bekend als het Trujillo-dilemma. Ik hoopte op een tweede optie, mijn werk mocht gedurende mijn hele leven ongelezen in die kluis blijven liggen, mits de garantie dat mijn werk na mijn dood wél zou worden gelezen. ‘Ja, waarom schrijven we?’ bleef het nog weken daarna door mijn hoofd zingen, want deden we het puur voor onszelf, of ging het om die kortstondige roem en het grote geld, of hoopte ik net als de vele schrijvers voor mij op een glimp van onsterfelijkheid, een roman die over paar eeuwen nog altijd werd gelezen?
Het is halverwege De donkere kamer van Damokles, het moment waarop Henri Osewoudt het bed deelt met Marianne Sondaar, een Joodse studente op wie hij verliefd is geworden, waarop Osewoudt denkt: ‘De tijd ging razendsnel en dit, dit zou het geluk zijn, of het eeuwig leven: de tijd tot stilstand brengen zonder hem deze razende snelheid te doen verliezen.’ Het is een bekend verlangen, niet alleen helder door Hermans beschreven, maar het is een verlangen dat elk mens op een specifiek moment in zijn leven moet hebben gevoeld; een heimwee naar het ogenblik zélf terwijl je er nog midden in zit. Ja, het verlangen dat ene moment dichtbij je te houden, te behoeden voor de vergetelheid. Is daar niet alle kunst uit ontstaan?
Het was Vincent van Gogh die in één van zijn vele brieven naar zijn broer Theo schreef: ‘De wereld gaat mij slechts in zover aan dat ik als ‘t ware een zekere schuld en plicht heb omdat ik dertig jaar op die wereld heb rondgemarcheerd, uit dankbaarheid een zeker souvenir na te laten in de vorm van teken- of schilderwerk – níet gemaakt om deze of gene richting te behagen, maar waarin men een oprecht menselijk gevoel uit.’ Wat van Gogh hier zegt is duidelijk. We creëren kunst voor de mensen ná ons, zodat zij weten hoe wij de wereld beleefden in deze specifieke periode, waar we aan dachten, waar we naar keken, wat we voelden, hoe de straten eruitzagen, welke geuren we roken, waarover we met elkaar spraken. Het documenteren waarom we hier als mens zijn.
Bron: http://computermuseum.50megs.com
Terwijl onze kunstwerken eeuwenlang overleefden op perkament, linnen en papier, kwam daar met de digitalisering aan het eind van de twintigste eeuw langzaam verandering in. Niet langer was het een analoge foto of een papieren boek, maar een computerscherm waar we ons gedachtegoed aan moesten toevertrouwen! Hoewel we nooit eerder zoveel kunnen opslaan en bewaren als nu is ook de twijfel toegenomen over de betrouwbaarheid van systemen als Google en Microsoft. Delen ze ons nostalgisch verlangen om onze persoonlijke teksten en foto’s en filmpjes tot ver in de toekomst te bewaren of zijn het slechts commerciële wolven die onze gedigitaliseerde herinneringen even zo gemakzuchtig weer verwijderen zodra ze er genoeg geld mee hebben verdiend?
Ik ben van de Commodore 64 generatie, opgegroeid in de jaren tachtig met een homecomputer waarop ik mijn eerste gedichten tikte en computerspelletjes als Commander Keen en Home Alone speelde. De ouderwetse typemachine was er nog wel maar stond verder van me af. Diezelfde Commodore 64 maakte uiteindelijk plaats voor een pc die ratelend op Windows draaide, de inbelverbinding voor internet klonk steeds luider door huis, en de pc werd vervangen door de flinterdunne Macbook Air. Ik mailde, schreef blogs, raakte floppies en USB-sticks met mijn eerste verhalen voorgoed kwijt zonder dat het me speet. Ik was nog te jong voor nostalgie.
Maar toch, toen ik op een dag mijn veilige kinderkamer van de jaren tachtig verliet en de digitale wereld me volledig opslokte, voelde ik hoe weerloos ik was. Hoe gemakkelijk afgeleid op het internet, hopeloos vaak mijn mail checkend, klikkend op elke link, als een beest dat slechts nog primair reageert. Ook vanuit de media worden de berichten onheilspellender. We zijn slaven van het internet, niet in staat ons langer dan een paar minuten op een tekst te concentreren. Er verschijnen odes aan het offline zijn. Boeken als De Cirkel van Dave Eggers en films als Her en Ex Machina confronteren ons met de directe gevaren van geavanceerde technologie, het dreigende digitale oog, de mens die in staat is verliefd te worden op zijn besturingssysteem. Stephan Hawking kondigt een machine-opstand aan, de ontwikkeling van volledige kunstmatige intelligentie kon weleens het einde van het menselijk ras inluiden. Ja, ik begon zowaar te verlangen naar die overzichtelijke Commodore 64. Ja, zelfs naar de typemachine die ik nooit met een vinger had aangeraakt!
Achterom kijken. Zien wat je onderweg bent verloren. Stilstaan. Niets menselijker dan dat. De digitale wereld van de eenentwintigste eeuw slokt ons op en we staan er weerloos tegenover. Onze wereld is complexer en vooral sneller geworden maar tegelijkertijd verlangen we naar stilstand, een moment van bezinning. Het ogenblik vast te houden, precies zoals Hermans schreef. De tijd ging razendsnel en dit, dit zou het geluk zijn, of het eeuwig leven: de tijd tot stilstand brengen zonder hem deze razende snelheid te doen verliezen.
Dus kwam samen met de digitale revolutie een uitbarsting van nostalgie. Want hoewel de techniek verder is dan ooit, verlangen we, vervuld van nostalgische gevoelens, terug naar vervlogen tijden, naar een authentiek en écht leven. We zijn de hipsters, moderne hippies die continu in de weer zijn met een Instagramfilter op onze smartphone, vintagekleding mixen en matchen, folkmuziek luisteren, liever op vinyl dan op een mp3, en een ouderwetse typemachine naast onze Apple laptop plaatsen. We hangen aan de oude machines die deze nostalgie in zich belichamen. Het is de ultieme paradox van de moderne tijd – we vertrouwen op de wetenschap, op de rede, de kunstmatige intelligentie, maar tegelijkertijd is daar een onuitroeibaar verlangen naar de romantiek van lang geleden.
Een dergelijke nostalgische tegenreactie is niet alleen van deze tijd. Gelijksoortige tegenreacties deden zich vaker voor in de geschiedenis, waarbij de sterkste overeenkomst met onze tijd terug te zien is bij de Romantiek rond de achttiende en de negentiende eeuw. Het was de industriële revolutie die een hoop gemopper veroorzaakte en een hevig verlangen naar een écht en waarachtig bestaan. De romantici waren bezorgd om de toekomst en verlangden hevig naar het verleden. Het is de hipster van vandaag die ons herinnert aan de romanticus van toen. De romantiek ontstond als een reactie op de Verlichting, toen het (geïnstitutionaliseerde) geloof werd ingewisseld voor de rede. De romantici keerden zich tegen de koele objectiviteit, moesten niks weten van de overheersing van technologie. Nee, de romanticus van toen ging weer op zoek naar zijn oorspronkelijke zélf.
In de eenentwintigste eeuw is niet de industriële revolutie de grote veroorzaker, maar de shock van de snelheid van de digitale revolutie. Door de onzekerheid die dit met zich meebrengt omarmen we de spullen uit onze kinderkamers die we in onze voorwaartse vlucht hebben achtergelaten. De typemachine, het analoge fototoestel, het papieren boek, de polaroid. We trekken lades en kasten open, koesteren wat daar ongebruikt is blijven liggen, zien er de waarde weer van in. Zonderen ons af van de moderne beschaving.
Zijn die romantische gevoelens niet gewoon kinderlijk? Moeten we niet vooruit kijken? Zijn we niet allemaal in ons hart ongelukkige kunstenaars en bang voor de vergetelheid?
Misschien ligt een deel van het antwoord wel in W.F. Hermans’ werk, de man van wie we de oude typemachines graag nog eens uit het stof halen, en zijn literaire werk vanavond beschermen tegen de razende snelheid van de tijd. Want het was het donkere existentiële werk van Hermans waarin de romantiek en de rede tegelijkertijd konden bestaan. Sterker nog, het was de paradox van zijn romans en verhalen. Hermans was een rationalist en romanticus tegelijk. Enerzijds kwam uit zijn schrijven de bohemien naar voren, die zocht naar een grotere waarheid, zoals de romantici dat een paar eeuwen terug al propageerden. Anderzijds was hij de wetenschapsman, die door middel van de rede betrouwbare en controleerbare uitspraken de chaos in zijn wereld kon ordenen. Zo gaat de wetenschapper Alfred Issendorf in Nooit meer slapen op expeditie naar noordelijk Lapland. Het boek is geschreven in een exacte bijna wetenschappelijke stijl waarmee hoofdpersoon Alfred de wereld om zich heen waarneemt. Tegelijkertijd zijn de romantische idealen sterk aanwezig: Alfred keert terug naar de primaire situatie van het mens-zijn, ver weg van de beschaving geniet hij van de harmonie met de natuur. Hermans liet zijn werk hand in hand gaan met de vooruitdenkende geest van de rede en de terugverlangende nostalgie van de romantiek.
Het is dezelfde paradox die je terugziet in onze maatschappij. Want ook ik zie de aantrekkelijkheid van de nieuwe technologie. Maar aan de andere kant deins ik er net zo goed voor achteruit. Zou het geen mooie gedachte zijn als ik dat nostalgische verlangen naar het verleden gewoonweg kon omzetten in concrete moderne oplossingen? De goede eigenschappen van een analoge fotocamera gebruiken voor een digitale camera. Die oude typemachine, waarmee je nog zonder afleiding van het internet uren aaneen geconcentreerd kon schrijven, toepassen in een nieuw programma op mijn laptop. De rustige manier van lezen van een papieren boek omzetten in een e-book. Het vertrouwen dat mijn digitale bestanden tot in het oneindige worden bewaard. Kan het niet net als bij Hermans beiden zijn? De romanticus die zijn geschiedenis met zich meesleept, en de rationalist die de waardevolle overblijfselen pasklaar voor de toekomst maakt? Ik ben een rationalist, omdat ik de romanticus in mezelf koester. De tijd tot stilstand brengen zonder hem deze razende snelheid te verliezen.
Deze lezing is op zaterdag 5 juni uitgesproken tijdens 'Nooit meer typen' in De Brakke Grond, Amsterdam. Samen met Uitgeverij Podium organiseerde De Brakke Grond een literaire avond rond de schrijfmachineverzameling van W.F. Hermans.