De laatste ouders zijn vertrokken. In het bos klinken alleen nog kinderstemmen. De jongens rennen elkaar gillend achterna. De meisjes hurken naast hun rugzakken. Ze kennen elkaar niet, de hiërarchie ontvouwt zich aarzelend.
Op het verbleekte gras tussen de bomen staan vijf Indianententen. De hele middag is Aaron in de weer geweest met de onmogelijk lange palen en kunststof bizonhuiden. Warme wind vanuit de duinen; een geur van zand en hete bladeren.
Ondertussen brachten Inge en Aisha de voorraden naar de grote tent. De opperhoofdtent, zei Aaron met een knipoog naar Aisha, ze glimlachte voorzichtig. Niet zo goedlachs als Inge, maar de klank van haar naam en de kleur van haar huid maakten haar een aantal extra pogingen waard. Als kind al lukte het hem kort en hevig te aanbidden; uit iedere willekeurige groep weet hij een vrouw te kiezen. Een stewardess tijdens de vlucht, een caissière tijdens het wachten.
Hij heeft een schoon hemd aangetrokken en een van de drie luchtbedden gekozen. Het is duidelijk dat hij niet de middelste kan nemen; de rechterkant is een gok.
Hij kijkt verlangend naar de koelbox bij de tentopening. Vanavond; het uur van de grote mensen. Hij houdt niet van kinderen.
Met de lijst in haar hand gaat Inge alle namen af. Zeventien in totaal. Zeventien open, gladde kindergezichten kijken haar vol verwachting aan. Onder de tafel woedt een heimelijke storm van vingers, handen en trappende voeten.
Prima, zegt Inge. We zijn compleet. Zijn jullie klaar voor een spannend avonturenkamp? Mooi! Tot het avondeten mogen jullie vrij spelen, maar! – ze heft haar armen om het opgewonden gegons te bezweren – maar: blijf in de buurt! Tussen de tenten en op het duin. Ik heb geen zin om in het bos straks naar verdwaalde kindjes te zoeken!
Aaron is met een paar jongens het bos in gegaan om hout te zoeken voor het kampvuur. Inge en Aisha zijn als twee rasechte squaws aan het eten begonnen.
Ze worden gade geslagen door twee identieke jongens die op een afstandje in het gras gehurkt zitten.
Geen zin om met het kampvuur te helpen? vraagt Inge. Ze roert in een enorme pot chili con carne.
De jongens schudden van nee. Blonde, fris geknipte kapseltjes. Lege blauwe ogen.
Jullie zijn zeker tweelingen? Daar hebben jullie vast wel eens mensen mee gefopt.
Nou en of, zegt de een.
Wij eten geen vlees, zegt de ander.
De hitte van de dag weg is weggetrokken. De enorme brandstapel die ze na het eten in een kom van stuifzand hebben ontstoken is ineen gezakt tot een zacht gloeiend karkas. Boven de uitgebleekte zandvlakte verdonkert de hemel.
Uit de tenten klinkt gesmiespel en onderdrukt gelach. Aaron komt terug van de grote tent met drie biertjes en laat zich met een trage zucht in het zand zakken. Allemachtig, wat een bende. Waar halen ze de energie vandaan? Inge tilt haar flesje op: Alle tanden zijn gepoetst, alle pyjama's teruggevonden... ik zeg: proost!
Als we dit goed voor elkaar krijgen mogen ze ons wel vrijstelling geven voor de stage volgend jaar zegt Aisha. Ze staart in het vuur. Ze is onbereikbaar voor Aarons uitnodigende blik.
Inge strekt haar blote benen. Ze heeft brede enkels, als een sportvrouw. Op haar kuit staan drie Chinese karakters getatoeëerd. Ze draait het flesje tussen haar vingers.
Die tweeling... zegt ze, aarzelend. Of misschien is het een vraag die niet lukt.
Ze halen nauwelijks de bodem van het eerste biertje. Om halfelf tollen de drie opperhoofden hun tent binnen. Ze vallen direct in slaap.
Inge droomt van een vos die in de schaduw kranten vreet. Een snuivend en schokkend geluid. Ze opent haar ogen en staart in de nacht, roerloos. Daar is het geluid weer. Vlak buiten de tent. Ze werkt zich uit de slaapzak, haastig naar de tentopening, misselijk van de slaap.
Een snikkend jongetje, gehurkt in het maanlicht. Hij heeft zijn armen om zijn benen geslagen en zijn neus tussen zijn knieën gestopt.
Wat is er aan de hand!?
Ik kan niet slapen.
Waarom kun je niet slapen?
Ik heb geen bed.
Aaron steekt zijn hoofd door de tentopening. Zijn hoofd ziet er lachwekkend verkreukeld uit.
Geen bed, hoe kan dat nou? Hoe heet jij ook alweer?
Ik heet Ernst, huilt de jongen zachtjes, ik heb het koud.
Inge denkt aan haar lijst. Ernst? Ze vraagt in welke tent hij slaapt. Hij weet het niet meer.
Uit het bos klinkt de roep van een nachtvogel. Boven de duintop flakkert stadslicht tegen een vuile hemel.
Ze pakt zijn koude hand.
Vannacht slaap je bij ons in de tent. Morgenvroeg kijken we wel wat er precies aan de hand is.
Aisha dekt de tafel; twintig borden. Plus de broodplank voor de nieuwe jongen. Ze draagt een fleece-trui, haar lippen zijn blauw. Wolken trekken een vluchtende koepel over het land.
Aaron is zonder een woord te zeggen de speurtocht voor vanmiddag gaan uitzetten. Vroeg in de ochtend is hij wakker geworden met zijn gezicht in het tentzeil. Zijn bed ingenomen door een diep en vredig ademend jongetje.
Inge komt met een drafje het duin afgerend. Het bereik is belabberd, hijgt ze, zelfs daarboven heb ik maar één streepje. Er is nog niemand op kantoor, straks nog eens proberen.
Even later, als iedereen aan tafel zit, is er toch nog een bord te weinig.
Hoe kan dat nou? brengt Aisha uit en begint machteloos nog eens te tellen. Inge springt gebeten overeind en marcheert naar de tent. Ze komt terug met de lijst en leest staccato alle namen op. De kinderen zitten zwijgend aan tafel, ze kijken naar hun knieën of pulken aan een vinger. Niemand raakt de boterhammen aan.
Oké, zegt Inge. Wie heeft zijn naam nu niet gehoord?
Ernst steekt zijn vinger op. En ook een mager meisje in een spaghetti-topje.
En hoe heet jij?
Sanne, zegt het meisje schuchter. Haar armen spikkelig van het kippenvel. Ze ziet er een stuk jonger uit dan de rest.
Goed, Sanne. Gisteren was je er nog niet. Wie heeft jou hier gebracht; en wanneer?
Het meisje schudt bedrukt haar hoofd en zoekt naar hulp in de gezichten rondom haar. Alsof ze ieder moment in huilen uit kan barsten.
Gisteravond was ze er wel, zegt een van de tweelingbroers.
Wij hebben een groot luchtbed, zegt de andere. Ze heeft gezellig bij ons geslapen.
Inge opent haar mond – en sluit hem weer.
We moeten de politie informeren, zegt Aisha.
Aaron duikt op uit het struikgewas. Links en rechts een dreumes aan de hand, nauwelijks ouder dan vijf jaar, in schattige rode tuinbroekjes.
Ze besluiten dat de speurtocht doorgaat. Ernst kan gewoon meedoen, hij is al beste maatjes met de tweeling geworden en lijkt de afgelopen nacht totaal te zijn vergeten. Sanne heeft een trui gekregen en is met haar hoofd op tafel in slaap gevallen. De twee kleuters zijn vooralsnog tevreden met ieder een halve appel. Aaron is als een rattenvanger van Hamelen het bos ingetrokken en in het kamp is de rust weergekeerd.
Inge snijdt de cake voor straks in extra dunne schijfjes.
Aisha komt terug van het duin, ze heeft meer geluk met haar telefoon.
Het duurde even voordat ze me begrepen, maar ze sturen straks iemand. En ze kijken of er vermissingen zijn doorgegeven hier in de omgeving.
Inge knikt en zucht. Ze wijst op de cake: Vierentwintig. Ik mag hopen dat dat genoeg is.
Ze schieten beide in een zenuwachtige lach en stoppen op hetzelfde moment.
Even is er alleen het geluid van de wind die steeds harder aan de boomtoppen trekt.
Dan horen ze het weer. Samen rennen ze naar de achterste tent.
De baby ligt naakt tussen open gewoelde slaapzakken en achtergelaten nachtkleding. Als Aisha haar voorzichtig optilt loopt haar gezicht rood aan en zet ze het op een erbarmelijk huilen.
Oké, zegt ze, zonder Inge aan te kijken. En nou is het mooi geweest. Ik breng dit kind naar het ziekenhuis en dan is dit kamp voorbij.
Met één hand aan het stuur en de andere beschermend tegen het bundeltje op de bijrijdersplaats manoeuvreert ze de auto in de eerste versnelling over het zandpad. De baby huilt onophoudelijk. Aisha ruikt haar eigen zweet. Ze opent een raam. Buiten zwiept het naaldbos onder felle rukwinden.
Het pad buigt af, ze passeert een akker vol golvende mais, en wat later de boerderij. Even overweegt ze hier om hulp te vragen. Maar de betonnen binnenplaats oogt verlaten en het hondenhok staat open.
De geasfalteerde weg kan niet meer ver weg zijn.
Het kind huilt met alles wat het in zich heeft. St, st. Toe maar. We vinden je mammie snel, fluistert Aisha. Ze strijkt over het dunne haar. Daaronder is ieder bultje van de schedel voelbaar. Ze denkt aan haar eigen moeder. En het gemis vlamt fel op, alsof het weer nieuw is.
De auto rolt naar beneden, de T-splitsing met de rijksweg op. Aisha moet vol op de rem trappen, ze kan de baby nog maar net voor een val behoeden.
Overal krioelen kinderen. Over de straat. In de bermen. In de sloot, opkrabbelend tegen de randen. Tussen de bomen in de verte. Sommige kruipen, sommige zitten – wankel, met gespreide benen, alsof het iets is wat ze net geleerd hebben. De iets ouderen proberen in bomen te klimmen. Naast haar duikt een jongen op in een fladderende regenjas. Instinctief draait ze het raam dicht.
Hij heeft grote bruine ogen, als een ree. Hij tikt tegen het glas. Hij maakt bewegingen met zijn hand naar zijn geopende mond.