Pek van Andel bespreekt Het creatieve genie: het geheim van de geniale mens (2015) van Pieter J. van Strien.
Dit boek heb ik met evenveel ontdekkingslust en libido sciendi gelezen als zijn eerdere Psychologie van de wetenschap, uit 2011, dat ik in het NRC Handelsblad lovend heb besproken. Dat eerste ging vooral over het creatieve proces, dit nieuwe gaat meer over de creatieve persoon áchter dat proces.
Om creatieve genialiteit van getalenteerdheid te onderscheiden parafraseert Van Strien Schopenhauer: “Talent heeft een schutter die een doel treft dat iedereen waarneemt en daarmee dan ook bewondering oogst; een genie is de schutter die onopgemerkt een doel treft dat aanvankelijk buiten het blikveld van zijn publiek ligt.”
Is de titel Het creatieve genie geen pleonasme? Nee, want idiots savants (geleerde dwazen) kunnen weliswaar geniaal lijkende prestaties leveren, maar die zijn réproductief, ze scheppen noch treffen nieuwe doelen. Dus genieën zijn niet per definitie creatief. Verder prikt hij nog een aantal mythes door, zoals die van het moeiteloze karakter van echt geniale prestaties. Zo haalt hij - als emeritus hoogleraar arbeidpsychologie aan de RuG - met instemming de schilder Paul Citroen aan: “Voor ieder is kunst genot; maar voor de kunstenaar betekent ze arbeid.” Ook een torenhoog IQ als kenmerk van een genie is een mythe, net als een ongelukkige jeugd, alsook een vleugje waanzin. Al kan de manische staat wél helpen bij een bovenmenselijke inspanning.
Ook brengt hij de mythe van het eenzame genie in kaart en ontkracht die even overtuigend als de mythe dat teamwerk de sleutel is voor genialiteit.
Ruim honderd genieën uit wetenschap, techniek en kunst laat hij de revue passeren, met hun ontdekkingen, uitvindingen en scheppingen, aan de hand van de wetenschappelijke literatuur, waarnaar hij verwijst in voetnoten én een bronnen- en namenregister achterin.
Niets specifieks blijkt het geheim van creatieve genialiteit te kenmerken, anders dan een bijzondere aanleg op een bepaald terrein. Het talent dat zich bij wonderkinderen als Pascal, Mozart en Picasso al op heel jeugdige leeftijd openbaarde. Ook innerlijke motivatie en doelgerichtheid blijken belangrijk, naast de buigzaamheid, die nodig is om onverwachte waarnemingen te doen én juist te duiden. Een standaardprofiel van een creatief genie is niet te geven, en een recept voor het van jongs af aan cultiveren van genialiteit evenmin. Trouwens, als dat recept zou bestaan zou het resultaat niet creatief zijn. Verder kan een ál te rigoureuze planning de brille van een genie natuurlijk belemmeren.
Een te grote ouderlijke bemoeizucht met de cognitieve ontwikkeling van een kind werkt ook niet: “Vroeg rijp, vroeg rot, vroeg wijs, vroeg zot.” De kinderspychologe Alice Miller heeft in 1979 in haar boek Das Drama des begabtes Kindes al gewaarschuwd tegen het opfokken van getalenteerde kinderen. Haar zoon Martin heeft trouwens een boek geschreven, waarin hij haar verwijt met hem precies gedaan te hebben, waar ze zo tegen was.
Minder geestig is dat er tientallen errata in het boek staan. Au, AUP! AUB, toon uw auteur, lezer en uzelf wat méér diligentie. Dit boek verdient dat dubbel en dwars.