Stijn Verhoeff bespreekt VUUR!, bezieling en betrokkenheid in de Nederlandstalige letteren, samengesteld en ingeleid door A.H.J. Dautzenberg.
A.H.J. Dautzenberg is een man met een mening. Over zijn mening en over de man zijn de meningen echter verdeeld. Dautzenberg is de laatste die dit zou ontkennen. Op zijn eigen website staan niet alleen de gebruikelijke sterren en clichés als ‘het nieuwe talent’ of ‘debuut van het jaar’, maar ook citaten als ‘Dautzenberg heeft een smalle en bekrompen opvatting van ‘iets op het spel zetten’’ en ‘Het bestaan van geëngageerde schrijvers is belangrijk. Maar als alle schrijvers zich met de samenleving gaan bemoeien, vrees ik dat er weinig ruimte overblijft voor wat er écht toe doet: het plafond van de literatuur als kunstvorm omhoog blijven duwen.’
Het siert Dautzenberg dat hij op eigen terrein ruimte maakt voor andersdenkenden. Al gebruikt hij de opmerkingen voor zijn eigen programma, want wat bij het lezen van deze citaten duidelijk wordt is dat ze net zoveel over de critici, hun werk en hun opvattingen zeggen als over Dautzenberg zelf. Zijn mening is namelijk als volgt: schrijvers, sta op van je bureau. Zet de verwarming uit, doe de deur achter je dicht, zeg terwijl je naar het plein loopt de bakker nog even gedag, maar laat van je horen. Blijf niet veilig op je kleine eilandje zitten, de vierkante meter die jouw schrijverstafel is. Kijk de maatschappij aan. Spreek tegen haar, wijs haar op haar gebreken. Hou de mensen een spiegel voor. Om met Louis Paul Boon te spreken, een opmerking die Dautzenberg tijdens het samenstellen van VUUR! zeer zal hebben behaagd: ‘Ge zoudt sommige menschen den kop moeten afkappen en dan zeggen: kijk daar eens goed naar dat is uw eigen ezelskop.’
De oproep tot engagement in de literatuur is niet nieuw. Om de zoveel tijd staan schrijvers of literatuurwetenschappers op en propageren maatschappelijke betrokkenheid. Direct volgen immer ook de replieken van de op hun tenen getrapte kunstenaar-schrijvers; zij die het schrijven als een op zichzelf staande kunstvorm zien. Dautzenberg noemt ze in zijn inleiding van VUUR! provocerend ‘passieve’ schrijvers en voegt daar met veel plezier aan toe: ‘[Zij maken] liever geen deel uit van de tijdgeest’. Het hoeft niet gezegd te worden dat Dautzenbergs woorden met een korreltje zout genomen mogen worden.
Desalniettemin worden Dautzenbergs uitspattingen regelmatig als aandachttrekkerij weggezet. Hiermee doe je hem echter te kort. Hoe juist het ook is om te zeggen dat we in een tijd van extreme self-exposure staan. De inmiddels algemene DWDD-tendens is dat een schrijver zonder persona (lees: instagram, facebook én twitter) geen schrijver kan zijn. Voor de bescheiden of aandachtsschuwe schrijver is deze ontwikkeling een gruwel. Hadden de brutalen niet de halve wereld? (P.F. Thomése hield vorig jaar op het literair festival Nieuwe Types een mooi pleidooi voor de ‘anti-schrijver’.
De tweestrijd tussen een uitgesproken of teruggetrokken schrijverschap is zogezegd niet van vandaag. Reeds in de jaren 30 van de vorige eeuw vond de vorm-of-vent-discussie plaats. Aangewakkerd en op scherp gezet door Menno ter Braak en E. du Perron werden de schrijvers die het vak puur en alleen als kunstvorm zagen uitgedaagd uit de veilige schulp te kruipen. Ter Braak en Du Perron ‘stelden dat de persoonlijkheid van de schrijver belangrijker is dan de vorm’. Menno ter Braak pleegde op de dag dat het Nederlandse leger voor de Duitsers capituleerde zelfmoord. Hij voegde de daad bij het woord, nadat hij eerder had ‘aangekondigd niet te willen leven in een door nazi’s bezet land’.
Gelukkig zijn de meningen over vorm of vent verdeeld. Dit is altijd zo geweest en zal altijd zo zijn. Stelt u zich even voor dat iedereen precies hetzelfde zou denken: het zou een saaie bedoening zijn. Daar kan echter tegenovergesteld worden dat polarisering gevaarlijk is. Het huidige maatschappelijke klimaat is daar een goed voorbeeld van. Als ik - zoals Dautzenberg het graag ziet - naar buiten stap en om mij heen kijk zie ik hoe geloofsovertuigingen publiekelijk te schande worden gezet en op brute wijze worden bespot. Persoonlijk begrijp ik niet wat er mis is met het niet eten van varkens. (Wat mij betreft zou het zelfs wel wat minder mogen. Wist u dat er in Nederland meer varkens dan mensen zijn? Waar zijn die dan? Nee, die staan niet allemaal op de kinderboerderij om door de kleintjes bewonderd te worden.)
Op het plein der publieke opinie hoor ik hoe sommigen de vergelijking maken met wat er ruim driekwart eeuw geleden gebeurde (nationalisme, polarisatie, totalitarisme, antisemitisme in een andere jas), net zoals dat er tijdens de economische crisis veelvuldig naar de grote depressie werd verwezen. Ik vraag me af of deze angstige en sensationele vergelijkingen juist zijn. Laten wij hopen van niet. Laten wij hopen dat de geschiedenis zich niet zal herhalen.
Hopen is niet iets dat Dautzenberg doet. Veel te passief, zou hij zeggen. Liever gooit hij zichzelf in de strijd zodat hij in ieder geval niet kan zeggen ik stond er bij en keek er naar. Nu wek ik misschien de indruk dat ik Dautzenberg op het plein heb ontmoet, dat ik hem daar druk heb zien maken over de anti-islam retoriek of dat hij zich heeft gemend in het vluchtelingendebat, maar dit is voor zover ik weet niet het geval. Wel dringen deze onderwerpen zich op als ik thuis zijn recente boek VUUR! in handen heb.
VUUR! is ditmaal geen verhalenbundel, briefwisseling, roman, dichtbundel, of toneelstuk (Dautzenberg heeft in een korte tijd een hoop gepubliceerd), maar een bloemlezing van ‘Nederlandstalige schrijvers die het maatschappelijke engagement niet schuwden’. Een verzameling dus van andere schrijvers die olie op het vuur hebben gegooid, die het vuur hebben geopend, die anderen het vuur aan de schenen hebben gelegd of voor derden door het vuur zijn gegaan. In het kort dat wat Dautzenberg de afgelopen tijd zelf heeft gedaan.
Tegen alle verwachtingen begint VUUR! echter kalmpjes: het boek heeft een rustgevende, gemoedelijke kaft. Op een lente-groene achtergrond is met dunne en elegante letters het woord vuur geschreven. Het is verrassend anders dan Dautzenbergs eigen boeken die vaak met dikke en krachtige letters, veelal in activistisch rood en zwart en met grafische tekeningen in het oog springen. Is Dautzenberg gematigd geworden? Daalt de nuance in hem neer? Of is het onterecht Dautzenbergs eigen boeken met deze bloemlezing te vergelijken?
Gelukkig staat er achter het woord vuur een uitroepteken. Als ik iets beter kijk zie ik dat het geen uitroepteken is, maar een lucifer. Een lucifertje welteverstaan, dun en fragiel, waarvan een ieder die weleens in de open lucht een vuurtje maakt weet dat een enkele zucht de lucifer al zijn potentie ontneemt. De kaft is echter het laatste waar Dautzenberg zich druk om zou maken. Don’t judge a book on its cover. Mooie kaften zijn voor kunstenaars, een boek is geen sierstuk. Het gaat om de woorden en dat wat woorden teweeg kunnen brengen. Niet voor niets heeft Dautzenberg zijn inleiding ‘Over woorden en daden’ genoemd.
Ondertussen heb ik nog maar weinig over het boek zelf gezegd. Zegt VUUR! meer over Dautzenberg dan dat het engagement in de literatuur presenteert? Nee, zeker niet. Na de korte inleiding komen welgeteld vijftig schrijvers aan bod. Van Multatuli tot Dimitri Verhulst, zoals de achterflap leest, en van Carry van Bruggen tot Charlotte Mutsears. Naast deze en vele andere bekende schrijvers zijn er ook minder bekende lieden zoals Maurits Wagenvoort, Isabella de Moerloose, Robert van Genechten of Virginie Loveling (je zou bijna denken dat het een pseudoniem van Dautzenberg is).
Voor iedere schrijver heeft Dautzenberg een korte introductie geschreven, waarna een fragment van een paar pagina’s volgt. Het eerste fragment, het boek is chronologisch opgebouwd, is uit 1511 (Erasmus) en de laatste tekst stamt uit 2015 (Arnon Grunberg). Vijfhonderd jaar rebellie in de letteren dus, al blijkt na even tellen en rekenen twee derde van de geselecteerde teksten in de 20ste eeuw te zijn geschreven. Dautzenberg geeft in zijn inleiding van het boek overigens ruiterlijk toe dat dit een persoonlijke, ‘intuïtieve’ selectie is. Hij poogt geen wetenschap te bedrijven, eerder liefde. Als criticus stellen dat bepaalde boeken of schrijvers ontbreken is dus niet gepast.
Maar wat gebeurt er als ik het boek lees? Een bloemlezing betekent meestal een beetje vrijblijvend grasduinen. Tussen de bedrijven door zeg maar, of om het op z’n Dautzenbergs te zeggen: perfect voor op de plee. Aangename verdieping op momenten die anders weinig met verdieping te maken hebben. Zo kom ik nietsvermoedend in een feministische oprisping uit de jaren zeventig terecht, alvorens ik me door een doorwrochte tekst over het nationaalsocialisme als rancuneleer wring. Me goed en wel in de jaren dertig van de vorige eeuw verplaatsend, met alle kennis van nu, ben ik voordat ik het door heb alweer weggezakt in een stuk over het hondje van de moordenaar van Gerrit Jan Heijn. In rap tempo volgen de verschillende schrijvers en de verschillende onderwerpen elkaar op.
Is dit erg? Nee, ik zou zeggen van niet. VUUR! is een beginpunt en pretendeert allerminst een eindpunt te zijn. Of zoals andermaal de flaptekst zegt: ‘VUUR! is een hommage én een aansporing’. Niet alleen stimuleert het bezieling en betrokkenheid, het nodigt ook uit tot verder lezen. Zo verlangde ik regelmatig dat een tekst nog even door zou gaan. Ongeveer net zo vaak als dat ik het idee had dat een tekst er niet voor mij stond. Wat dit betreft had Dautzenberg er wellicht goed aan gedaan twee keer zo weinig schrijvers in zijn boek op te nemen en van iedere schrijver twee keer zo veel tekst te presenteren. VUUR! zou er geconcentreerder en minder fragmentarisch van zijn geworden.
Maar een bloemlezing zou geen bloemlezing zijn als het niet van alles een beetje zou zijn. Wat ook betekent dat een ieder iets van zijn of haar gading in dit boek zal vinden. Of het nu, het had niet kunnen missen, pedofilie bespreekbaar maakt, natuurbehoud als onderwerp heeft, een antiracistische geluid laat horen of het dier centraal stelt, iedere tekst breekt een lans voor een specifieke zaak. Nu klinkt dit in onze overbewuste en zelf-reflectieve tijd misschien als politiek correct geneuzel, maar dat zou een van de weinige opmerkingen zijn waar je Dautzenberg mee zou raken. Politiek correct zijn ‘zijn’ schrijvers niet. Stuk voor stuk zijn het strijders, een enkele keer zelfs voor de ‘verkeerde’ zaak, maar altijd de nek uitstekend en tegen de gevestigde orde opkomend.
Persoonlijk sprak Gerrit Komrij’s kritiek op toenmalig politiek leider van de PvdA Joop den Uyl mij aan. Komrij schreef de kritiek in 1980, maar het schotschrift heeft sinds dien niets aan kracht verloren:
Avant-gardisten, waarde heer Den Uyl, zijn aldus geheten (achteraf!) omdat ze een bittere stormloop ondernamen tegen de voorkeuren van hun tijd en tegen de heersende elite. Ze lagen reddeloos overhoop met wat door publiek en politiek als respectabele kunst werd beschouwd. Zij beukten hun hoofden, tot bloedens toe, stuk op de muren van de macht. Ze werden bespot en uitgelachen, niet begrepen door het publiek en door regeringen gevangen gezet. In het gunstigste geval hing er een ijzig stilzwijgen om ze. [Komrij heeft een enigszins romantisch beeld van de avant-gardist, het maakt zijn stuk er niet minder op:] De avant-gardisten die u met uw bijziende blik, als vage schimmen tegen een grauwe achtergrond, meent te onderscheiden, de grensverleggende kunstenaars waar uw socialistische wethouders zoveel kweekenergie voor opbrengen, zijn zonder uitzondering laffe meelopers, zouteloze nabauwers en zestienderangs praatjesmakers. Handelaren in avant-garde. Ze deelden zichzelf bij voorbaat brevetten in avant-gardisme uit en gingen vervolgens bedelend bij dezelfde keukendeur van het Catshuis staan, waardoor Van Agt naar binnen glipte. Je zou er om lachen, als het niet zo treurig was.
Handelaren in avant-garde, gaat er bij u ook een belletje ‘kunstenaar van het jaar’ rinkelen? Uiterst precies invulling gevend aan wat de huidige politiek van de kunsten verlangt: de kunstenaar als ondernemer, uithangbord van technologische innovatie, verschuilend achter een idealistische zweem ‘groen’, in de praktijk echter even ijdel en machtsbelust als een wanneer-nodig-communist zoals ons bekendste starchitect?
Laat ik dit stuk nu niet met cynische bespiegelingen bevlekken; een kleverig kwakje op een schone broek. We hadden het over VUUR! en de parels die er in dit boek te vinden zijn. Liever luisteren wij naar Hafid Bouazza die volgens Dautzenberg eens in een interview heeft gezegd: ‘Woorden zijn stenen van zuurstof.’ Met deze stenen kunnen ruiten ingegooid worden, zoals Dautzenberg het waarschijnlijk graag ziet. Maar ook onze mediaschuwe, in zichzelf gekeerde, l’art pour l’art schrijvers kunnen met zulke zinnen kastelen bouwen zoals Italo Calvino eens heeft gedaan. Zijn droomachtige kastelen staan immers nog fier overeind.
Overigens, net zoals een heel aantal van de stukken die Dautzenberg selecteerde. Ze zijn alles behalve ‘tijdgebonden geklets’, zoals Nabokov het eens heeft gezegd. Wat me bij Walter Benjamin en zijn ‘constellaties’ brengt: zoals de sterren aan de hemel in een sterrenbeeld met elkaar verbonden zijn, staan de strijders uit het verleden in contact met de strijders in het heden. Zij voeden ons, wij putten kracht uit hun strijd, ondanks dat het niet altijd onze eigen strijd is geweest. In dit licht is VUUR! een constellatie die Dautzenberg in zijn persoonlijke strijd van de afgelopen tijd moet hebben gevoed. Tegelijk gaat het boek voorbij de persoon Dautzenberg en kan het iedere lezer op een eigen wijze sterken in zijn of haar of beter nog hun strijd.
Ook als dit een strijd voor abstractie is, voor onbegrijpelijke kunst of zoiets moeilijk te verdedigen als naïviteit. Want als ik baas van schrijvend Nederland zou zijn dan zou het niet vorm of vent zijn, maar vorm én vent én vrouw én fictie en nog veel meer. Zoals ambiguïteit bijvoorbeeld. Of pluriformiteit. En eigengereidheid.