'Mooi zo!' dacht ik vergenoegd toen ik het artikel las. Een vos had een dozijn flamingo's in de dierentuin van Helsinki afgeslacht. Twee vogels had hij daadwerkelijk doodgebeten, de rest bleek door shock het leven te hebben gelaten.
Chileense Flamingo's uit de Andes. Art-decovogels van tweeduizend euro het stuk die wel een jaar of veertig kunnen worden. De vos had zich van deze verdienste noch van het prijslabel iets aangetrokken. Honger scheen hij ook niet te hebben gehad. Behalve wat dons en bloed had hij niets geproefd van het uitheemse gerecht. Conform zijn natuur is het nu wel doodstil aan de flamingopoel, want ook al heeft de vos slechts trek in één kippetje, dan toch moet ook de rest het in de ren ontgelden. Een vos houdt niet van getuigen.
Landerig was hij 's nachts komen aanslenteren, zo stel ik mij voor. Toen de maan zich een moment vanachter het wolkendek vertoonde had hij zijn pas ingehouden en behoedzaam naar boven geblikt, om vervolgens in sluipende draf de beschutting van het struikgewas op te zoeken. Hij had langs muurtjes gestruind en zich onder draadgaas door gewurmd tot hij aan de rand van een ondiep bassin roze kussentjes op dunne takken had zien staan. Niet eerder had hij iets dergelijks gezien.
Hij wilde reeds vertrekken, toen één flamingo zijn kromme zwarte snavel loom van tussen zijn vleugels had gelicht, daarbij andere Chilenen attenderend. Rein's natuurdrift was door de ontstane vederpaniek aangewakkerd en het feest was begonnen: de Moulin Rouge van een wrede, nietsontziende choreograaf.
Lange dunne benen vlogen in de hoogte, roze boa's zwiepten in het rond, er werd gegild en rondgerend. Terwijl hij er nog maar één bij de hals had gegrepen, knikte de ene na de andere waadvogel uit pure angst door de knieën. Een tweede had hij ook nog weten te grijpen, maar toen hij met lepe ogen gezocht had naar een volgend slachtoffer lagen de ballerina's uit de Andes reeds zielloos in en om het waterbekken.
Terwijl het dons langzaam neerdaalde was Rein alweer verdwenen. Een klein roze veertje tussen zijn boventanden had hij met schuddende kop en likbewegingen niet weg kunnen krijgen. Vervelende vogels, had hij gedacht, maar ook: vervelend instinct.
Waarom moet ik daarover grijnzen? Welbeschouwd is er niets leuks aan. Ook niets tragisch. Een vos doet wat hij niet laten kan en van die vogels heb ik er duizenden en duizenden als roze wolken zien opstijgen in natuurfilms en reisreclames. Is een dierentuin in zijn opzet niet vele malen wreder dan het instinct van een vos?
Nee, het leedvermaak diende zich aan bij één van de foto’s boven het artikel. Niet die in het nachthok van de nog levende flamingo's, wier sierlijke halzen een aantal truttige harten vormden, maar die van de directeur van de dierentuin en zijn intendante; twee mistroostige mensen op een fletse foto blikkende in een flets verschiet, ondergedompeld in rouw om een paar dode kippen, als gestraft door de voorzienigheid zelve.
Of zag ik dingen die er niet waren? Ging men op deze breedtegraad niet gewoontegetrouw verongelijkt door het leven? Begreep ik nu nog steeds niet dat moedeloosheid hier hele generaties had platgelegd?
Ik ervoer de aanslag in ieder geval als een kleine genoegdoening voor een kwart eeuw gevangenschap in Finland. Moet je maar geen uitheemse dieren opsluiten in kale protestantse nachthokken om glans aan te ontlenen voor je eigen povere bestaan, dacht ik.
Ofschoon ik door niemand veroordeeld was tot die contactgestoorde contreien heb ik mijn ballingschap niet als een vrije keuze maar als een vonnis ervaren, ten uitvoer gebracht door konkelende conciërges, oude foeragerende bontjassen, autistische buschauffeurs, en types als deze dierenverzorgers. Een mensenleven had ik onder curatele gestaan van individuen met een druipkaarssmoel voor iedere gelegenheid. Het gevederde bloedbad was hen gegund. Mijn medeleven ging uit naar broeder Vos.