In een lange jas liep ik door het museum. Het leek alsof er twee soorten muziek tegelijkertijd in mijn hoofd werden afgespeeld. Links salsa –rechts R&B. Het was benauwd. Ik dacht dat ik het uitstraalde een pretentieus chickie te zijn – zo eentje die Gauloises rookt en port drinkt, wat ik niet wilde uitstralen en ik dacht dat ik dat dan ook weer zou uitstralen.
Iemand vertelde mij ooit, toen we op een terras onder een parasol bij een restaurant zaten – een plek waar de obers een paraplu boven je hoofd hielden als je door de regen naar het toilet moest – toen ik met rechte rug naar de vetvlek op mijn knie wees, het juist klasse is als je under dressed op een chique locatie bent. Dat je dus je best doet om te laten zien dat je niet je best hebt gedaan. En omdat ik vond dat wat die persoon zei, het meest debiele was dat ik ooit in mijn leven had gehoord, liep ik door dat museum, proberend om het uitstralen dat ik mijn best deed om het – het-niet-mijn-best-doen van mijn uitstraling uit te stralen. Met andere woorden ik probeerde mijn uitstraling te accepteren zonder hier bewust mee bezig te zijn, en van mijn part dus als een pretentieus chickie over te komen.
Ik snapte niks van de kunstwerken en had alleen oog voor mijn telefoon terwijl ik mijn voeten liet rusten op een bankje dat bedoeld was voor mensen om tot bezinning te komen of juist niet. En terwijl ik daar zat, realiseerde ik me dat ik iets deed, of meemaakte wat niet de moeite zou zijn om aan een ander te vertellen en dat dit moment hierdoor eigenlijk niet echt bestond. Feitelijk was ik bezig met geen herinnering te maken en in plaats van dat deze gedachte me beangstigde, beviel het me wel.
Twee mensen met apparaten tegen hun oren geklemd schoven voorbij. Ze maakten me tot een substantie, en ik hoopte dat ze me iets zouden vragen. Bijvoorbeeld:
Ik hoopte dat we de gemeenschappelijke hoop die we hadden, die van; dat de kunst ooit van pas zou kunnen komen, bijvoorbeeld op momenten dat er een stilte valt terwijl je met vier mensen in café zit te kauwen op een ei en iedereen je afwachtend aankijkt, toetsend of je ook een vrije intellectuele geest bent en op dat moment de kennis die je hebt over kunst je ticket tot vriendschap wordt. Ik hoopte dat we onze afwachtende houding konden transformeren tot iets anders. Dat we toegaven er de ballen van te snappen en vertrokken naar de snackbar of een plek waar we konden darten.
Ik had honger. Ik checkte of ik nog meer likes had gekregen op Facebook, niks, daarna op Instragram, twee likes, en uiteindelijk mail, weer niks. Ik opende de bovenste knoop van mijn broek en dacht aan een psychoanalytisch essay waarin stond geschreven dat porno-acteurs ergens overeenkomen met musical-acteurs, omdat in beide gevallen de acteurs zich bewust zijn van de camera. Ergens voelt het alsof dat een negatieve overeenkomst is. Ik voegde er kunstkijkers aan toe en dacht aan mijn schoonouders.
Mijn schoonouders hebben een hekel aan me. Wanneer bij hen aan tafel heb gezeten, doet mijn gezicht soms pijn. Alsof ieder onderdeel verandert in een strever en mijn neus niet meer samenwerkt met mijn mond omdat ze beide de beste willen zijn. Mijn schoonouders mogen me niet omdat ik geen geld heb en het er ook niet naar uitziet dat ik ooit geld ga verdienen.
Op het moment dat ik besloot geduldig genoeg te zijn geweest, en ik wilde rechtstaan, liet iemand ter hoogte van mijn gezicht een scheet met meerdere accenten. Het geluid galmt nog steeds na in mijn hoofd.
“We Are Made of Dreams” is ook in het geheel te beluisteren in een bonus-item van de PodGids, de podcast van De Gids, ingesproken door Megan van Kessel. Ga naar iTunes of Soundcloud.