15 maart 2017 is de 2061e sterfdag van Julius Caesar. Op klaarlichte dag bracht een grote groep senatoren, onder wie zijn eigen adoptiezoon Marcus Junius Brutus, hem om het leven. Caesar bleef achter met drieëntwintig steekwonden. De aanslag is, hoewel inmiddels meer dan tweeduizend jaar geleden, nog altijd een van de meest spraakmakende politieke moorden ooit: de Idus van maart blijft terugkeren in de literatuur en schilderkunst, maar ook in moderne politiek. De morele waardering van Brutus en Caesar loopt in dit rijke Nachlebe nogal uiteen. Soms is Brutus bevrijder en tirannendoder, soms een lafhartige verrader. Nu eens is Caesar dictator en tiran, dan weer een dappere leider.
Dante Alighieri reserveerde bijvoorbeeld een plaats voor Brutus (en medemoordenaar Cassius) naast Judas Iscariot, in de negende ring van zijn Inferno (34.61). De moordenaars van Caesar ondergaan daar hun straf aan weerszijden van de bijbelse opperverrader. De drie zondaars worden ieder op pijnlijke wijze vermalen in één van de bekken van de monsterlijke Lucifer.
Het was William Shakespeare die Caesar, pas zestien eeuwen na diens dood, zijn nu zo beroemde laatste woorden in de mond legde. Et tu, Brute? (‘Ook jij, Brutus?’), beet Shakespeares Caesar Brutus toe. Volgens antieke bronnen zou Caesars verwijt aan Brutus in het Grieks geklonken moeten hebben (‘καὶ σὺ τέκνον;’, ‘Ook jij, kind?’), maar de meeste geschiedschrijvers betwijfelen of Caesar überhaupt nog in staat was om iets uit te brengen.
Ook aan Brutus zelf worden controversiele historische woorden toegeschreven. ‘Sic semper tyrannis’ (‘Zo gaat het altijd met tirannen’), zou hij direct na de moord geroepen hebben, de bebloede dolk ten hemel geheven. John Wilkes Booth, de moordenaar van Abraham Lincoln, zou op 14 april 1865, na het lossen van het dodelijk schot, precies dezelfde woorden hebben uitgeschreeuwd. Booth was zelf acteur en mogelijk geïnspireerd door Shakespeares geromantiseerde weergave van Caesars dood – de moord vond zelfs plaats in het theater.
Op 19 april 1995 bracht de Amerikaanse terrorist Timothy McVeigh in Oklahoma City een bom tot ontploffing: 168 mensen stierven, het was de dodelijkste aanslag op Amerikaanse grondgebied tot 9/11. McVeigh droeg een t-shirt met dezelfde drie Latijnse woorden.
Moordenaars Booth en McVeigh identificeerden zich – al dan niet expliciet – met Brutus als tirannendoder. Alleenheersers Napoleon Bonaparte en Benito Mussolini spiegelden zich aan het leiderschap van Julius Caesar.
Het geval van Brutus en Caesar laat zien hoe historische voorbeelden en vergelijkingen per definitie een platgeslagen weergave van de historische werkelijkheid opleveren. De complexe geschiedenis moet plotseling precies passen op het al even veelvormige heden, bij voorkeur als een negatief op een foto. Vanwege die schier onmogelijke voorwaarde doet de historische vergelijking vrijwel altijd onrecht aan zowel heden als verleden. Een extra vertroebelende factor is het dichte woud aan eerdere interpretaties, dat tussen ons en het gebeurde in staat. De interpretatiegeschiedenis kent een veelvoud aan zijpaden, die langs allerlei media en kunstvormen voeren.
Tegelijkertijd schuilt hierin ook de grote aantrekkingskracht van een beroep op de geschiedenis: er is altijd wel een citaat te vinden dat jouw standpunt ondersteunt, eventueel pas nadat het zorgvuldig ontdaan is van elke historische context. Geschiedenis is een krachtig retorisch middel, waar politici, journalisten en columnisten gretig gebruik van maken. De kracht van het historische voorbeeld schuilt niet alleen in zorgvuldige cherry-picking, maar ook in een beroep op autoriteit. Goed gekozen name-dropping en enige mate van suggestiviteit verlenen extra gewicht. Ik zou hier bij wijze van slot bijvoorbeeld nog eens Shakespeare kunnen citeren. ‘Beware the Ides of march.’