De vos en de rat

In de wisselcolumn van deze week schrijft Willem Sjoerd van Vliet over de simultane parallelle ervaring die hij met Joost de Vries had.

Beeld: David Tennant en Mads Mikkelsen


Ik las in Das Magazin #17 Joost de Vries' verslag van zijn bezoek aan Londen en sindsdien vrees ik dat we dezelfde persoon zijn, met het verschil dat in zijn parallelle dimensie de wereld zich net wat mooier en rijker presenteert. 

Hij gaat naar Richard II in het Barbican Centre, ik bezoek in Amsterdam Men and Chicken in Het Ketelhuis. 

Hij ziet de jukbeenderen van David Tennant, ik kijk gebiologeerd naar de anatomie van Mads Mikkelsens hoofd. 

Hij verlaat het theater en blijft staan bij het clubgebouw van White's. Ik doe hetzelfde en sta buiten voor het café van De Wereld Draait Door. We kijken allebei naar binnen en weten dat dit nooit onze plek zal zijn. 

We gaan verder, ik per fiets het Westerpark in, jij loopt naar St. James Park. Het is volkomen stil. Niemand. En dan gebeurt het. Zacht geritsel uit de bosjes bij jou, bij mij beweging in het perkje langs het fietspad. Het is de grootste vos, de grootste rat die we ooit hebben gezien. 

Al dacht ik eerst dat het een schattige kleine haas was – pas als het dier dichterbij komt en zie ik in het gele licht van een straatlantaarn dat het een bruine rat is die nadert. In jouw maanlicht is de vos meer grijs dan rood. Zijn staart zwiept omhoog, een witte plumeau. Mijn rat lijkt doof en bijziend want hij marcheert zonder inhouden mijn kant op. Jouw vos blijft staan, een voorpoot opgetrokken, en kijkt je aan. Zijn ogen lichten op in het donker. 
‘Renard,' zeg jij. 

‘Rat,' zeg ik. 

Katten en koeien zijn Nederlandse beesten, honden en ganzen Engels, ratten zijn Amerikaans en vossen Frans – vraag ons niet waarom. De plumeau gaat hoger de lucht in en precies een volle seconde denk je dat hij naar je toe komt om zich te laten aaien. Het liedje I Think I Smell A Rat van The White Stripes klinkt in mijn hoofd, terwijl ik hem toch echt niet ruik maar alleen zie. Nu van heel dicht bij. We botsen. Een schrille piep klinkt. Dan schiet hij weg. Het park in. 

We kunnen het niet uitleggen. De grandeur. De enscenering. We krijgen het niet gezegd. Alsof Joost, ik, de vos en de rat heel even, met zijn vieren, een stukje hebben opgevoerd. Er zijn geen getuigen, we deden het voor onszelf, de stad is van ons.