In de zevendelige serie 'Ondertussen', plaatst Mariëtte Baarda het bestaan op een bescheiden voetstuk. Vandaag deel 2: Een haveloze vrouw in de V&D die de kluts kwijt is.
Lees hier ook de eerdere delen.
Mijn eerste vriendje luisterde altijd naar de politiescanner. Ik leerde al snel het jargon: je had aanrijdingen mét en aanrijdingen zónder (letsel). ‘Met toestemming’ betekende dat de sirene aan mocht, en met Sinterklaas ging alles op rijm. ‘Onraad in de Balistraat. Misdaad in de Scheldestraat’.
Op Kerstavond bleek er een ware dichter tussen de gelederen. Poedeliepiéép.
‘6-2 over?’ Geruis.
‘Klutsloze man in Osdorperban. Over’. Daar was ik minutenlang stil van. Deze politieman had een hart. Voor mensen zonder kluts voel je een diep mededogen. Voor gevaarlijke gekken niet.
Het woord ‘klutsloos’ schoot me weer te binnen toen een vrouw voor mijn ogen de V&D uitgesleurd werd. Even daarvoor was ik haar nog op de kledingafdeling tegengekomen. Ik had haar aangeschoten met de vraag waar de accessoires lagen. Omdat ze bezig was sweatshirts tot kaarsrechte stapels te transformeren, ging ik ervan uit dat ze tot het personeel behoorde.
‘Accessoires?’ Ze leek uit een soort trance te ontwaken en schudde haar hoofd. ‘Ik werk hier niet’. Nu pas viel me haar haveloze verschijning op. Toen ik de roltrap omhoog nam, zag ik haar opnieuw. Dit keer was ze bezig de stropdas van een mannelijke etalagepop te strikken. Een bleke schim in omhelzing met een kunststoffen man.
Onder ons is een heel legertje helpers actief. Met manische precisie storten ze zich op hun zelfgekozen taak. In Amsterdam is er een ‘bomenman’, altijd met een kapmes op zak naar eenjarige bomen. Volgens hem worden de steunpaaltjes na verloop van tijd weliswaar rond jonge aanplant verwijderd, maar verzuimt de gemeente daarbij de knellende band van de stammen los te snijden. Op de kruising Rozengracht-Marnixstraat stond jarenlang een zelfbenoemde verkeersregelaar, compleet met hes en fluit die begon te verschijnen nadat zijn vrouw en dochter er om het leven waren gekomen. Hij floot en gebaarde terwijl de stoplichten hun werk deden en de mensen hem negeerden. In West is een ‘vogelvrouwtje’ actief, dat haar halve AOW besteedt aan kabeljauw voor de reigers, en op de hoek Prinsengracht/Leidsegracht is een man met een gutsmes al twintig jaar bezig het mos tussen de klinkers vandaan te snijden. Zelf ken ik een schrijfster die zwerfvuil raapt. In de tijd dat haar broer overleed, begon ze de route naar haar huis te ontdoen van blikjes en ijswikkels. Het was alsof het rapen haar iets teruggaf, zei ze een keer. Al wist ze niet precies wat.
Ik wist het wel. Het was de kluts.
Voeren, vouwen, verkeer regelen... verzorging van de openbare ruimte geeft een eeuwig doel. Toch lijkt er een kentering op te treden in de tolerantie voor deze mensen. Het reigervrouwtje moest voor de rechtbank verschijnen, de verkeersregelaar werd van de kruising geplukt, de vrouw uit de V&D gesleurd. Waarom eigenlijk? Het stille leger valt niemand lastig. Het vormt juist een weldadig tegenwicht tegen de opmars van lieden die zich structureel tekort gedaan voelen, ieder verbod als belediging ervaren, elke regel als persoonlijke aanval. Liever een zelfbenoemde kledingopvouwster of mosverwijderaar dan mensen die het vuur openen op scholen of dwars door een mensenmenigte rijden. Het is het verschil tussen hoop en wanhoop. Tussen een poging de orde te herstellen en het morbide verlangen die van anderen te ontnemen.