Prullébaque

In de zevendelige serie 'Ondertussen', plaatst Mariëtte Baarda het bestaan op een bescheiden voetstuk. Vandaag deel 5: Persoonsveranderingen na het spreken van een vreemde taal.


Lees hier ook de eerdere delen.



Als ik Frans spreek, word ik iemand anders: mijn stem klinkt hoger en koketter. Engels maakt me daadkrachtig, en in het Duits ben ik een actrice die de mensen op de achterste rij moet bereiken. In elke taal ben je iemand anders.

Tussen mij en het Italiaans klikte het bijzonder goed. Vanaf het allereerste moment dat ik het hoorde, hield ik van de dynamiek, van de langgerekte klinkers bijeengehouden door het staccato ritme, iets dat de taal zowel zelfbewust als melancholiek maakte. Klank en beeld vormden daarbij een volstrekt logische eenheid. Neem het woord ‘farfalla’, het enige Europese woord dat kan wedijveren met ons woord 'vlinder'. Het Franse papillon en Spaanse mariposa klinken lief en licht, maar fladderen doen ze niet. En hoewel het suffix ‘ling’ de Schmetterling tot bezield wezen maakt, is dat ‘schmettern’ wat al te oorlogszuchtig voor de delicate vleugelslag. Maar dán de butterfly...! Een onbegrijpelijk woord: een vlieg is al een vies beest, maar een botervlieg is zo ongeveer het smerigste wat je kunt bedenken.

Taal is een wezen. Melodie en timbre moeten je liggen. Het karakter onthult zich ook in het ‘telefoontempo’. Zo laten Nederlanders elkaar tijdens het bellen nooit uitpraten en lassen Zweden een haast boeddhistische pauze in nadat hun gesprekspartner iets gezegd heeft. Mijn Finse vriendin Kira heb ik eens horen beweren dat Finnen zó introvert zijn dat het Fins over extra lange woorden beschikt om de ander extra tijd te geven voor een reactie. Wat de vraag doet rijzen of je in een verkeerde taal geboren kunt worden.

Toen ik als tiener en paar maanden in Parijs verbleef, begon ik uit pure heimwee Nederlandse woorden te verfransen, bijvoorbeeld als ik niet snel genoeg op het woord ‘poubelle’ kon komen, of als er geen goed Frans alternatief voorhanden was (een pannenkoek was tenslotte geen crêpe). Zo kropen ‘prullébaque’ en ‘pannécouque’ de Franse taal binnen. Mijn Franse vrienden koesterden ze als exotische kinderen. Toen ik het jaar daarop terugkeerde, bleek de ‘pannécouque’ onderdeel geworden te zijn van het weekmenu in het studentenhuis. De ‘prullébaque’ had het niet gered. Sindsdien laat ik in het buitenland altijd een paar woorden los.