In een artikel over de Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector las ik dat iemand over een van haar boeken had gezegd dat er daarin sprake was van, ik citeer, ‘the most complete absence of God’. En je hoeft geen Taoist te zijn, of eigenlijk juist wel natuurlijk, om te weten dat er in wezen geen verschil is tussen totale afwezigheid en totale aanwezigheid. Iets is nergens zo helemaal wèl als daar waar het helemaal nìet is. Aan die mystieke waarheid moest ik denken bij het zien van John Hillcoat’s verfilming van het boek The Road, het voorlopige hoogtepunt in het indrukwekkende oeuvre van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy, een boek over een wereld die zo grimmig is dat God er niet in kon overleven, maar, tegen de verdrukking in, zijn zoon, de medemenselijkheid wèl, zij het op het nippertje.
Voor wie het met de Pulitzer Prijs bekroonde en onlangs in een Nederlandse vertaling verschenen boek niet gelezen heeft: The Road beschrijft, in een taal die een uitgebeende mengeling is van de Bijbel, Beckett, Hemingway en Shakespeare-op-zijn-meest-King-Lears, een vader en een zoon die in een post-apocalyptisch landschap - de wereld na een niet nader benoemde maar verschrikkelijke catastrofe - een odyssee ondernemen naar het zuiden, de zee, waar het klimaat nog enigszins mild heet te zijn. Op hun barre tocht door het postnucleaire winterlandschap – alle dieren en planten zijn al dood - ervaren ze dat wat er van de mensheid over is uiteen is gevallen in twee kampen: enerzijds bendes genadeloos moordende en verkrachtende plunderaars, die niet vies zijn van kannibalisme, en hier en daar een enkeling die tegen de verdrukking in nog iets probeert te behouden van zijn menselijke waardigheid. De vader, wiens gezondheid en laatste restje menselijkheid aan een zijden draadje hangen - een draadje gewoven uit enerzijds de herinneringen aan zijn vrouw, die vlak na de ramp zelfmoord heeft gepleegd, en anderzijds de liefde voor zijn zoon, op wie hij de mores van de ‘good guys’ hoopt over te brengen - heeft voor het geval dat een pistool bij zich met maar twee kogels daarin.
Net als bij The Wasteland van Eliot is de wereld die McCarthy schetst niet bedoeld als science fiction, maar als metafoor voor wat de gevolgen zijn van menselijke dwaasheid en kosmische onverschilligheid. De toestand van onze ziel nu. ‘Time stopped at 1.17 am’ staat er ergens, en elders: ‘There is no later, this is later’. En dat ‘this’, een fysieke zowel als een metafysieke hel, wordt prachtig beschreven in passages als deze, en ik citeer: “The world shrinking down to a raw core of passible entities. The names of things slowly following those things into oblivion. Colours. The names of birds. Things to eat. Finally the names of things one believed to be true.” Alsof het oog en de geest langzaam aangevreten wordt door staar. Een alzheimer van de ziel.
Een van de geweldige dingen van The Road als ultieme moderne roman is dat McCarthy er in is geslaagd om door middel van zijn post-apocalyptische visioen voelbaar te maken wat er op het spel staat, wat wij allemaal dreigen te verliezen met onze manier van naar de wereld kijken, namelijk alsof het niets dan dode materie is. De wereld die letterlijk onder onze ogen aan het doodgaan is. De grote afwezigheid die hij met zoveel lyrische en genadeloze precisie oproept, roept dus tegelijk de levende rijkdom van het hier en nu in herinnering.
Er is nog een boel meer te zeggen over het boek, maar we richten ons nu even op de verfilming van door John Hillcoat, een Australische regisseuse, die eerder opviel met The Proposition, een geweldadige nihilistische western naar een scenario van Nick Cave, en die daarmee de aangewezen man was om te proberen het succes te evenaren van de gebroeders Coen met de verfilming van McCarthy’s vorige boek, No Country For Old Men. Een boek, waarin de op handen zijnde apocalypse trouwens al duidelijk voelbaar is, want hoe lang kan een wereld overleven die geregeerd wordt door blind toeval. Nu is de uitdaging die The Road een filmer biedt eigenlijk groter dan in het geval van No Country, omdat er zoveel minder verhaal, zoveel minder actie in zit – om nog maar te zwijgen van kleurrijke personages. Veel meer dan een vader en zoon die gehuld in lappen en lompen met een supermarktkarretje met hun laatste bezittingen als een soort ultieme homeless door een ook metafysisch gesproken dakloze wereld trekken is het niet. De confrontatie met mogelijke anderen moet ook zoveel mogelijk worden vermeden, want voor je het weet lig je, zoals in een huiveringwekkende scène te zien is, ergens naakt in een kelder te marineren om later te worden opgegeten. Een van de goede beslissingen van Hillcoat is trouwens geweest om de nadruk niet te leggen op dit soort horror-scènes – die zijn er minder dan dit in het boek – maar op de relatie tussen de werkelijk meesterlijk door Viggo Mortensen vertolkte vader en zijn dertienjarige zoon, waarbij de zoon en de liefde van de vader voor zijn zoon ervoor zorgdragen dat de pure overlevingsdrangvan de vader niet ontaardt in onmenselijkheid. “If he is not God’s word,” zegt de vader over zijn zoon, “then God never spoke at all.”
Een andere goede beslissing is geweest om de immer desolaat-regenachtige, met as en puin overdekte landschappen waarin het verhaal zich afspeelt niet uit de computer te laten komen, maar daarvoor werkelijk bestaande delen van Pennsylvania, Oregon, en het New Orleans van na Katrina te gebruiken. Daarmee benadrukt Hillcoat dat het hier niet gaat om een atoomoorlog die in de nabije of verre toekomst een einde aan de wereld heeft gemaakt, maar om het feit dat die de wereld van binnenuit, in ons hart, is gestorven, en daarom niet langer enig leven op haar oppervlak in stand kan houden. The Road heeft daardoor veel meer weg van een film als Tarkovsky’s Stalker, over mystieke zoektochten gesproken, dan van, pak ‘m beet, Mad Max 1 tot 3. Dat zit’m ook in de kleuren, of eigenlijk de non-kleuren die er gebruikt worden, bloedeloze grijzen en bruinen, de kleuren van het doven van het licht. Een doods spectrum dat alleen even met wat kleur wordt onderbroken in de flashbacks die de man heeft naar het leven van voor de grote kladderatsj – en dat zijn er, terecht, juist weer méér dan in het boek - en dan met name aan zijn vrouw, die op een gegeven moment, in een hartbrekende scène, het duister inloopt om nooit meer terug te komen: geweldig gespeeld door Charlize Theron die voelbaar weet te maken wat McCarthy over dat moment schreef: “She was gone and the coldness of it was her final gift.” Even hartbrekend is trouwens, aan het slot, het moment dat de vader niet langer zijn belofte gestand kan houden om zijn zoon nooit in zijn eentje het duister in te sturen.
Zeker, hoewel er genoeg gebeurt, genoeg spannends ook – de vlucht voor de bijna middeleeuws uitziende jagersbendes, de ontmoeting met een eenzame oude man, Ely, gespeeld door Robert Duvall, de achtervolging van een dief die er met hun karretje vandoor is – en er heel af en toe zelfs een lichte toest doorklinkt – een kort verblijf in een ondergrondse provisiekamer, waar de jongen voor het eerst en wellicht voor het laatste de troost en de luxe van een voorbije wereld ervaart, de vondst van het laatste, nog bruisende blikje cola in de ruine van een supermarkt – overheerst er een zekere monotonie, een monotonie die versterkt wordt door het gevoel van ‘no exit’, maar storend is dat niet. Integendeel, ik denk dat Hillcoat goed gezien heeft dat die monotonie, een zekere mate van abstractie ook, de enige manier was om het grote gemis dat het grotendeels ontbreken van de schitterende taal van McCarthy betekent mee te compenseren. Door het bewuste gebruik dat Hillcoat van die monotonie en die abstractie als stijlmiddel maakt raak je namelijk precies in de geestesgestedheid die McCarthy met zijn taal beoogde op te roepen: een bijna meditatieve toestand, ergens op de nullijn van het bestaan – als alles weg is, wat blijft er dan nog over?