Beginners is, na Thumbsucker de tweede speelfilm van Mike Mills, een Californische filmmaker die ook bekendheid geniet als grafisch ontwerper: hij maakte onder meer platenhoezen voor de Beastie Boys, voor Beck en Sonic Youth - en als regisseur van videoclips voor onder meer Moby, Yoko Ono en Air. Mills is de echtgenoot van Miranda July, de beeldende kunstenares, schrijfster, performance artieste en filmregisseur (Me And You And Everyone We Know, The Future), met wie hij, gezien het zeer autobiografische Beginners, behalve zijn leven ook een voorkeur deelt voor een vorm van quasi-naieve, zelfbewust-alternatieve maar au fond nogal sentimentele gekunsteldheid, die mij als kijker, ondanks sterke momenten en goede vondsten, steeds meer begint te irriteren.
Het verhaal van de film – een verhaal dat dus bijna één op één het verhaal is van Mike Mills zelf – draait om Oliver Fields, een 38-jarige grafische ontwerper, gespeeld door Ewan McGregor, die nog nooit een langdurige relatie heeft gehad. De film begint – we zien hem, hij heet Oliver, een huis uitruimen en daarbij een wagonlading aan medicijnen door het toilet spoelen – op het moment dat zijn vader pas aan kanker is overleden. Zijn vader die nog maar vier jaar eerder, na een huwelijk van 44 jaar en negen maanden nadat zijn vrouw was overleden, op 75-jarige leeftijd uit de kast was gekomen als homoseksueel en daarna als zodanig al heel snel heel erg bezig is geweest de verloren tijd in te halen in de homo-scene van Los Angeles.
Een maand of drie na de begrafenis van zijn vader ontmoet Oliver dan op een verkleedfeestje Anna, een mooie maar neurotische, door haar eigen ouderlijke demonen geplaagde Franse actrice, die op hotelkamers woont, omdat, zoals zij zegt, ‘hotelrooms make it easy to leave people’ . Die eerste ontmoeting bevat al direct zoveel geforceerd ‘grappige’ elementen – hij ging verkleed als Freud, en zij heeft een zware keelontsteking, zodat ze alleen via briefjes met hem kan communiceren en later in de nacht aan de telefoon door middel van ‘beeps’ – dat ik erg veel moeite moest gaan doen om te kunnen meeleven met deze twee. Teveel moeite eigenlijk. En dat is zo gebleven, hoe aardig nota bene McGregor – vaak nogal een dooie diender - en Melanie Laurent als Anna ook acteren. De buitengewoon bedacht aandoende, nogal kleffe en in wezen oppervlakkige verbeelding van het emotionele duw- en trekwerk tussen deze twee bindingsbange bijna-veertigers, dat de hoofdmoot van Beginners vormt, wordt afgewisseld met flashbacks naar scènes van Oliver met zijn vader – diens leven met een veel jongere vriend, zijn ziek- en zijn sterfbed – en met, toen hij nog klein was, in een beetje Mad Men-achtige sfeer, zijn moeder, die een vrije geest was. Flashbacks die Oliver trouwens op de raarste, elk spanning doorbrekende momenten overvallen, middenin een gesprek met Anna bijvoorbeeld of wanneer hij met haar in bed ligt. How Freudian is that? Kwalijker is misschien nog wel dat ze het verhaal zozeer overheersen, die flashbacks, dat zelfs het heden de smaak krijgt van het verleden, en de film bijna elk gevoel van urgentie dreigt te verliezen. Een euvel dat versterkt wordt door al die gekunstelde pogingen om maar op een behaagzieke manier - en al te esthetisch origineel ook - ‘lekker gek’ te zijn. Waardoor alles wat Mills misschien zou hebben willen, en bij een wat meer recht toe recht aan-benadering had kùnnen vertellen over het omgaan met emotionele voetangels en klemmen in onze familie- en liefdesrelaties, wegzakt in de zoete stroop.
En dat is jammer, want er zitten ook heel aardige elementen in de film. Wat bijvoorbeeld heel goed werkt, is de manier waarop Mills af en toe bij wijze van intermezzo via een puntige foto-album-methode een bepaalde periode uit het verleden neerzet. Ook leuk zijn de diverse scènes waarin het hondje van pa een rol speelt, Arthur – tevens een postume verbeelding van pa’s goede hart, zijn ziel – een Jack Russeltje wiens gedachten, denk aan Snoopy uit Peanuts, te volgen zijn via ondertitels, bijvoorbeeld op het moment dat Oliver hem na de dood van zijn baas zijn nieuwe huis laat zien. Kijk, dit is de keuken, dit de voorkamer, en daar is de wc. Ook het feit dat pa vlak voor zijn eigen einde nog een lang essay produceert waarin hij de dood van Jezus herschrijft, of de tekst van zijn eerste, overigens nooit verzonden, homoseksuele contactadvertentie, hadden iets van een bitterzoete cartoon. En ook de manier waarop Christopher Plummer (Sound Of Music!), die de vader speelt, de gretigheid en onhandigheid verbeeldt van zijn inhaalmanoeuvre in het leven - om vervolgens zelfs weer ingehaald te worden door de dood - en de manier waarop Goran Visjnic (de Servische arts uit de tv-serie ER) gestalte gaf aan de verlorenheid en het verdriet en de kwetsbaarheid van Pa’s jongere vriend Andy, leverden mooie momenten op. Maar het bleef wat mij betreft teveel bij die momenten, bij ideetjes hier en daar - zoals die van een getekende History Of Sadness die Oliver vergeefs als idee voor een platenhoes probeert te verkopen - want als geheel telde het in deze al te zelfvertederd gevoelige, al te plakkerig film, wat mij betreft niet verder op dan een sterretje of twee, twee-en-een half. O ja, en dat piano-muziekje, dat je, om genoemde gevoeligheid (en onbedoeld ook de Weltschmerz van de 38-jarige hoofdpersoon) te benadrukken, voortdurend in de film hoort - dat is gejat van Gary Jules’ prachtig-melancholieke versie van het nummer ‘Mad World’, zoals dat gebruikt is in de film Donnie Darko. Een goed excuus om die film nog maar weer eens te gaan zien.