Small Town Murder Songs

Een naar Hollywood-maatstaven kleine, met z’n krap vijf kwartier ook korte maar door zijn kernachtigheid juist ook mooi bondige film over een oudere politieman in een klein stadje in de Canadese Provincie Ontario, die tijdens het onderzoek naar een moord in een emotionele en spirituele crisis komt te verkeren.

Eerst iets over die titel, Small Town Murder Songs, die duidelijk verwijst naar een bekend genre uit de Amerikaanse folktraditie: dat van de oude, soms nog helemaal uit de moederlanden Engeland, Schotland of Ierland stammende, en de op die leest geschoeide nieuwe ‘Murder Ballads’. Songs, vaak gebaseerd op ware gebeurtenissen, waarin zonder aanwijsbare reden - gewoon omdat er nu eenmaal een ‘meanness in this world is’, a ‘demon in our soul’ - verloofdes, bijna altijd vrouwelijke verloofdes, worden doodgeslagen met een steen of verdronken in de rivier. Moord en doodslag die dankzij de gotische sfeer en de vaak surrealistische beelden in de tekst – rozen die uit een voorhoofd komen groeien, voeten die verkeerdom staan, van die dingen – een bijna mythisch gehalte krijgen.

In dìe traditie moet je deze film plaatsen, zeker ook gezien de het verhaal sturende en de emoties structurende rol die de sterk percussieve neo-gospel van Canadese groep van Bruce Peninsula er in speelt.

Filmisch gesproken bevinden we ons op het terrein van pak ‘m beet, Twin Peaks, van Cronenbergs History of Violence maar vooral dat van Fargo van de gebroeders Coen. Het is beslist geen toeval dat de hoofdrol in Small Town Murder Songs wordt gespeeld door de acteur Peter Stormare, die bekendheid kreeg als een van de twee bizarre ontvoerders uit genoemde film van de Coens. Voor wie zich die film herinnert, en wie doet dat niet (denk alleen maar aan de scène met de houtversnipperaar), krijgt de gewelddadige onderstroom in Stormare’s personage in Murder Songs direct extra reliëf.

En dan is ook het landschap nog van hetzelfde laken een pak: onafzienbare, door de wind geteisterde, af en toe alleen door een kale boom onderbroken vlaktes met daarboven onmetelijke luchten die als canvas dienen voor bijbelteksten. Teksten die hier, als bij een kruisgang, de verschillende hoofdstukken van het verhaal markeren.

Een verhaal dat begint met het dopen van de hoofdpersoon Walter in het zwembad van het stadje waar hij, nota bene als politieman, door de mennonitische, vaak nog platduits sprekende gemeenschap en zelfs door zijn eigen familie met argwaan wordt bezien vanwege een in de film verder niet nader uitgewerkte uitbarsting van gewelddadigheid uit het recente verleden. Een neiging tot geweld die hij in bedwang probeert te houden met zijn herboren christelijkheid en met steun van zijn lieve en brave maar ook wat eendimensionale vriendin, een serveerster uit de plaatselijke diner, indrukwekkend simpel en sterk vertolkt door Martha Plimpton, een actrice die – en ik vind dat een mooi detail – toen ze jong was gespecialiseerd was in het spelen van boze, haar omgeving provocerende pubermeisjes. Wanneer er echter op een veldje vlak buiten de stad het half ontklede lijk gevonden wordt van een plaatselijke stripper – en jawel, daar is ze dus, het blote dode meisje dat in alle murder ballads symbool staat voor het grote zondige geheim dat in het hart van elke geïsoleerde gemeenschap smeult – en het onderzoek al snel in de richting gaat van het ranzige white trash vriendje van Walter’s ex-geliefde Rita, dreigt zijn ware, gewelddadige aard weer boven te komen. Een gewelddadigheid die des te moeilijker is te onderdrukken omdat ze duidelijk is verbonden met de hartstocht die hij nog steeds voor Rita voelt – hij kan haar en haar foute nieuwe vriend tegen alle adviezen uit zijn omgeving en bevelen van zijn meerderen niet met rust laten. Deze explosieve mix van gevoelens die ooit al tot de eerder genoemde, in de film misschien net iets te vaag gehouden uitbarsting heeft geleid, zal tenslotte uitmonden in een buitengewoon indrukwekkende daad van zelfdestructieve gratie.

Het bijzondere aan Small Town Murder Songs is dat hij zijn spanning niet ontleend aan de vraag who-dunnit (wie het gedaan moet hebben is al snel duidelijk), maar aan de bovenmenselijke inspanning die het Walter kost om zich in te houden. En misschien schuilt daarin ook wel de strekking van elke ‘Murder Ballad’ en van deze ‘Small Town Murder Song’ in het bijzonder, namelijk dat het inderdaad bovenmenselijk is om van de mens te verlangen dat hij zijn natuurlijke hartstochten onderdrukt. Een spirituele tegenstrijdigheid in ons menselijke-al-te-menselijke hart die in de film uitdrukking wordt verleend door middel van de geweldige, opzwepende neo-gospels van Bruce Peninsula op de soundtrack, die zowel een bezwering als uiting vormen van alles wat Walter aan emoties binnen probeert te houden.

Maar ook in de beeldtaal die regisseur Gass-Donelly in deze consequent droog, recht-toe-recht-aan gedraaide, strak gekadreerde film hanteert zit die spirituele dimensie: hoe anders is het te verklaren dat het mij bij het beeld van een groot prefab huis dat door tractors over de volle breedte van de provinciale weg wordt vervoerd te moede was alsof ik de Grote Witte Walvis Moby Dick zelf op mij af zag komen?

Ik zou, zeg ik tenslotte, overigens graag ook nog een vervolg willen zien op deze film, en wel met name rond het personage van Rita, zoals dat zo grandioos vertolkt wordt door Jill Henessy, een mooie, langbenige, donkerharige actrice die vooral bekendheid geniet als een van de openbare aanklagers uit de tv-serie Law And Order. Zij maakt van Rita iemand die je beslist beter wilt leren kennen, bijvoorbeeld om er achter te komen wat zij, duidelijk van een andere klasse, zowel uiterlijk als innerlijk, in godsnaam te zoeken had bij een Walter, laat staan bij haar enge nieuwe vriend, een vraag die zij zichzelf gedurende film ook steeds stilzwijgend lijkt te stellen. Een kleine hint van hoe het haar verder zal vergaan is te ontlenen aan het sterke laatste shot van de film: in de blik in de ogen van Rita wanneer haar foute vriendje achterin de politieauto wordt gezet. Een blik die, wanneer hij ‘m ziet, de triomfantelijke grijns op zijn gezicht op slag doet bevriezen. Er zit droefheid in die blik, over de jaren die ze verspild heeft in dit gat en met deze creeps, maar ook kracht omdat ze beseft dat ze hier helemaal niet thuishoort en ze nu de kans zal krijgen en grijpen om alsnog iets van haar leven te maken. Wat ze ooit, al dan niet uit zelfhaat, voor hem daar in die auto had gevoeld, nu is het weg, daar ter plekke overleden, en hij weet het. Of, misschien wel sterker nog: hij beseft niet alleen dat hij haar voorgoed kwijt is, maar ook dat hij haar eigenlijk nooit heeft gehad.