Het appartement bevindt zich in een deel van de stad dat ze nauwelijks kennen. Theo en Anna, hoewel al langer samen, hebben besloten te gaan samenwonen. Het verlaten van het oude, het accepteren van het nieuwe, in de beperkte ruimte van hun woning moeten beiden ontdekken wat het nieuwe leven van hen eist. Daan Heerma van Voss en Thomas Heerma van Voss, broers, schrijven afwisselend en om de twee weken het volgende deel.
Illustratie door David Wasch
'Kan je me het zout even aangeven?'
Ze zitten tegenover elkaar aan tafel. Tussen hen in staat een pan pasta. Anna heeft gekookt, zoals bijna iedere avond. Theo moest weer tot laat op de praktijk blijven. Tot zijn verbazing geniet hij daar steeds meer van. Niet omdat hij zo houdt van extra werk, maar omdat hij weet: hoe laat ik ook op de fiets stap, uiteindelijk kom ik bij Anna terecht. Het eerste wat hij aan het appartement veranderd had, nog voor hij begon met het witten van de muren, het in elkaar zetten van de boekenkasten en het leggen van de vloer, was het naambordje op de voordeur geweest. In gouden letters: THEO EN ANNA VAN DER MEER. Met die zes woorden had hun nieuwe leven officieel vorm gekregen. En Anna had er niet eens tegen geprotesteerd dat haar achternaam er niet op stond.
'Liefje, hoor je me wel?' Achteloos schuift ze het zoutvat naar hem toe, ze neemt niet de moeite om het op te tillen.
Theo kijkt haar strak aan. 'Zeg, is er iets? Je maakt een afwezige indruk.'
'Er is niets.'
Aan de manier waarop ze het zegt, hoort Theo dat er iets mis is. Ze klinkt vermoeid. Verveeld. Als een kind dat de secondes aftelt tot ze eindelijk van tafel mag.
'Vind je het eten niet lekker?' vraagt hij na een stilte.
'Jawel.'
'Wat is er dan? Je kan niet zeggen dat er niets is, ik hoor het aan je. En telkens als ik thuiskom, reageer je ook zo... rustig.'
'Tja, wat verwacht je dan? Dat ik elke keer weer begin te jubelen?'
Hij denkt na. 'We wonen toch samen omdat we dat zo graag wilden?'
'Ik moet gewoon wennen.' Ze neemt een zuinige hap van haar pasta.
'Het gaat zo snel allemaal. Twee weken geleden kwamen we hier voor het eerst.'
Theo wil zijn vriendin geruststellend over de wang aaien. Maar zodra hij zijn arm uitstrekt, ziet hij dat er een stukje tomatensaus op zijn hand zit. Hij loopt naar de keuken, veegt zijn handen af met een stukje keukenpapier. 'We moeten nog een plankje maken waar alle zeepjes en andere keukenattributen op kunnen,' zegt hij voor zich uit. 'Dat is handig.'
'Kijk, dit bedoel ik dus. Elke avond zeg je wat er allemaal nog moet gebeuren. Kunnen we het niet eens over iets anders hebben dan welke boodschappen we gaan doen, hoeveel blikken verf je nog wil inslaan?'
'Maar liefje, een huis bouwt zichzelf niet.'
Bij die opmerking schuift ze haar bord naar voren en haar stoel naar achteren. Ze is uitgegeten. Ze verplaatst zich naar de bank, een paar meter verder bij hem vandaan, en met haar armen over elkaar begint ze televisie te kijken.
Theo gaat weer aan tafel zitten. Hij overweegt een nieuw onderwerp aan te snijden, maar weet niet welk. Nu ze hun hele leven delen, is het steeds moeilijker om te beginnen over dingen die buiten dat leven staan. Je begint niet zomaar over de actualiteiten als je kinderplannen maakt, een gesprek over verre familieleden verbleekt als je midden in een verbouwing zit.
Hij kijkt niet naar het scherm. Hij neemt zijn bestek in de handen. En terwijl hij op de achtergrond hoort hoe zijn vrouw elke paar seconden van kanaal verandert, eet hij verder.
Het zoutvat pakt hij zelf.