Hoe zou de wereld eruitzien zonder verf? Voor het festival The Weight of Colour ging Bianca Stigter op zoek naar een antwoord. Onderstaande lezing, uitgesproken in de Lutherse Kerk, is het resultaat. 'Dat is wat de mens heeft gedaan; dingen een kleur geven die ze niet hebben.'
Een jaar geleden schrokken de bewoners van de Aagje Dekenstraat in Arnhem van een kleur. De kleur waar ze van schrokken was geel. In de ochtend van 17 januari waren alle auto’s, ramen en daken in de straat opeens bedekt met een dun laagje geel poeder. Als het wit was geweest, had het poeder de bewoners waarschijnlijk wel bekoord. Maar het was geel. En wat was dat geel? Geen sneeuw. De bewoners vreesden dat het gele waas landbouwgif was, of dat iets te maken had met de grote brand bij Chemie Pack in Moerdijk. Een deskundige kon hen van die angst afhelpen: het geel was het stuifmeel van de hazelaar, de boom die als eerste het voorjaar inluidt. Je kunt het aan de katjes zien hangen; alsof ze zwanger zijn van kleur.
Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is. Het is een klassiek gedicht van K. Schippers, en een daverende dooddoener. Inderdaad, alles is gekleurd. Daar is geen stuifmeel voor nodig. Zon, zand, zee; lees het gedicht aan het strand en het is waar. Lees het thuis en het is ook waar. Muren, meubels, mensen, alles is gekleurd. De boekenkast is een veldboeket.
Toch is er een verschil tussen thuis en aan het strand. Want de kleuren zijn aan zee vanzelf zo; als je de parasols en de opblaasdieren niet meerekent. De kleuren thuis zijn zo gemaakt. Alles is expres gekleurd. De muren, de meubels, ja, zelfs de mensen zijn meestal van extra kleur voorzien. Alles is gekleurd omdat alles is geverfd. Bruin brood is niet vanzelf bruin, rood vlees blijft alleen rood omdat het hulp krijgt van een ander dier. Wie varken eet, eet ook luis. Wie vrouwen kust, kust ook luis. Salami’s en lippen danken hun kleur allebei aan de cochenille, een insect uit Mexico dat sinds de zestiende eeuw ook op veel schilderijen voor rood heeft gezorgd.
Hoe zou de wereld eruitzien zonder verf? Het is gek dat op deze vraag geen antwoord mogelijk is, terwijl dat op een vraag die op het eerste gezicht moeilijker is, wel gegeven kan worden. Die vraag is: hoe zou de wereld eruitzien zonder kleur? Om die vraag te beantwoorden is tussen 1820 en 1960 een groot experiment uitgevoerd, niet in een laboratorium maar wel in een groot aantal studio’s, van Saint-Loup-de-Varennes via West Orange tot in Hollywood. Foto’s waren sinds 1826, toen Niepce de eerste foto maakte, en films sinds 1895, toen de gebroeders Lumière de eerste filmvoorstelling organiseerden, voornamelijk in zwart-wit. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw was zwart-wit de standaard, ook op televisie en in de krant.
Dit experiment was een groot succes; mensen betaalden om de wereld in zwart-wit te zien; bioscopen zaten vol, ook al was de zon niet geel maar grijs, ook al was het zand niet zandkleurig, ook al was de zee niet blauw. Tussen, laten we zeggen, 1910 en 1960 was de wereld waar je niet zelf bij was nooit blauw, of geel, of rood, nooit hemels, zonnig of bloederig, en iedereen vond het prachtig. De wereld zonder kleur werd door iedereen aanvaard als een normale, nee misschien wel een betere, wereld. Denk aan het gezicht van Greta Garbo, de lippen niet rood hoewel duidelijk gestift. Middels computers moet het inmiddels mogelijk zijn een zwart-wit film accuraat in kleur over te zetten. Misschien kom je dan nog voor verrassingen te zijn: zwarte lippenstift lijkt in zwart-wit bijvoorbeeld het roodst.
In de hoogtijdagen van zwart-wit speelde in de beeldende kunst juist kleur de hoofdrol, eerst in de tijd van de fotografie in het impressionisme, later, in de tijd van de film, in de abstracte kunst. Wel rood, maar geen lippen. Misschien is dat geen toeval.
Het experiment was na anderhalve eeuw voorbij. En voorgoed voorbij. Net als de stomme film bijna is uitgestorven na de doorbraak van de geluidsfilm, is de zwart-wit film na de uitvinding van technicolor en andere kleurenfilm een marginaal verschijnsel geworden, zoiets als een schildering in grisaille. Eenmaal gewend aan geluid of kleur kun kennelijk je niet meer terug, net zoals je niet weer in Sinterklaas kunt gaan geloven als je eenmaal van je geloof bent afgevallen. Nu is hetzelfde aan het gebeuren met 3D – een film in twee dimensies is over een paar jaar al een film als The Artist. Nostalgie. Een curiosum.
Hoe zou de wereld eruitzien zonder verf? Met die vraag is nooit op grote schaal geëxperimenteerd. Maar het is wel zeker dat felle kleur uitzonderlijker zou zijn, en mooie kleur helemaal. Misschien gingen we wel op reis om een bepaalde kleur te zien, zoals mensen nu in de herfst al naar New England gaan om een color tour te maken. En thuis hadden we geen schilderijen aan de muur maar een kabinet met een stukje lapis lazuli, wat bloedkoraal, goud, stro. Rood werd niet aanbeden in het joodse bruidje van Rembrandt maar in het bloed dat zij elke maand liet vloeien; dat werd niet weggemoffeld maar opgevangen in een glazen schaal. Langzaam mochten we het zien verkleuren.
Maar vanaf het begin is kleur niet met rust gelaten. Volgens sommige wetenschappers is de aanwezigheid van stukjes oker op prehistorische vindplaatsen het eerste bewijs van cultuur. Mensen verven. Volgens sommige feministen was menstruatiebloed de eerste verf. Rode oker is een imitatie van vrouwenbloed. Volgens de Leidse archeoloog Wil Roebroeks is verf niet eens voorbehouden aan de homo sapiens - ook de Neanderthalers gebruikten rode oker, al is niet duidelijk waarvoor. Ook andere dieren dan mensachtigen houden van kleur. Niet alleen de pauw maar ook de prieelvogel, die blauwe dingen verzamelt en exposeert. De vogel met het mooiste blauw wint de vrouw. Vroeger kwam zijn blauw van bessen, veren en stenen. Nu ook van stukjes glas, plastic doppen, pakjes Shag.
Maar zelf verven kon de vogel niet; dat is wat de mens heeft gedaan; dingen een kleur geven die ze niet hebben. Mensen verven. Verf is cultuur. Kunstenaars op zoek naar kleur om dingen te beschilderen moesten zich vroeger wel behelpen met dezelfde dingen als prieelvogels. Bessen en stenen, gekookt of vermalen, om uit de natuur alleen kleur over te houden. En de kleuren van kunstenaars overtroffen de kleuren van de natuur vaak: het rood van Rembrandt, het blauw van Yves Klein, het oranje van Matisse, het aubergine van Rothko.
Soms was dat proces van kleur verkrijgen erg bewerkelijk en duur, en soms zelfs te raar om waar te zijn; wie weet nog dat voor mooie schilderijen en stoffen, niet alleen luizen, maar ook slakken, koeien-urine en zelfs menselijke resten werden gebruikt. Vanaf de 18de eeuw werden Egyptische mummies op grote schaal opgegraven en naar Europa geëxporteerd. Hier werden de mummies tot pigment vermalen. Mummiezwart werd gebruikt voor schilderijen, maar ook om haren en kleding te verven. Indisch geel kan worden verkregen door jonge mangobladeren aan koeien te voeren. Als gevolg hiervan wordt hun urine dikker en geler en doet het plassen de dieren pijn.
Aan die vreselijke toestand kwam in de negentiende eeuw gelukkig een eind: alchemie werd chemie, en sinds 1856, toen William Henry Perkin per ongeluk de kleurstof mauveine uitvond, kunnen alle kleuren in het laboratorium gemaakt worden. Voor Indisch geel zijn geen koeien meer nodig, voor mummiezwart geen mensen. Uit het zwart van steenkoolteer kunnen alle kleuren gemaakt worden.
Ik ben geen chromofoob en evenmin een chromo-nostalgicus; ik vind het onderscheid tussen natuurlijke en synthetische verfstoffen nogal kunstmatig. En om lippenstift weer eens als voorbeeld te nemen: ik weet hoe eng de wereld zou zijn als de drang tot versieren wordt onderdrukt. George Orwell en Milan Kundera hebben daar heel mooi over geschreven. In 1984 is het aanbrengen van lippenstift en rouge een daad van verzet. Uit nudisme en purisme is weinig goeds voorgekomen. En toch, en toch, en toch. Ik zou heel graag eens in een wereld zonder verf vertoeven.
Want het gemak waarmee kleuren tegenwoordig gemaakt kunnen worden heeft tot inflatie geleid. Kleurstof is zo goedkoop dat alles in willekeurig welke kleur geverfd kan worden. Wij zijn zo verwend met kleur dat de momenten dat de natuur zelf haar best doet al snel overdreven worden gevonden, zeker in reproductie. Regenbogen en zonsondergangen, zelfs in het echt zijn ze bijna kitsch.
Verf is een vloek geworden. Er is teveel verf. Het is soms alsof er een veelkleurige sluier tussen mij en de dingen zit, alsof ik voortdurend door een regenboog heen moet kijken. Niets heeft zijn eigen kleur, alles is gekleurd, alles is besmeurd. Kleur is het nieuwe grauw.
Hoe zou de wereld er zonder verf uit zien? Misschien is het geen toeval dat er nu kunstenaars zijn die geen verf gebruiken maar wel kleur. Ze geven de aanzet tot een groter experiment. Het zijn kunstenaars die ons in het verleden via verf de mooiste kleuren hebben gegeven. Het zijn ook kunstenaars die kleur weer van verf weten los te halen. De Nederlandse kunstenaar herman de vries gebruikt aarde. Op stukken wit papier wrijft hij een dun laagje grond uit, dat hij heeft opgepakt op zeer veel verschillende plekken; in zijn aardemuseum zitten inmiddels 7000 specimen, van over de hele wereld, van het Steigerwald tot Stuttgart, van Montana tot Ethiopië. Aarde blijkt in dit werk zeer verschillend van kleur te kunnen zijn: van citroengeel naar lichtroze, naar allerlei soorten rood, bruin, zwart. Het is alsof de aarde zelf een regenboog is. Met zo’n grondstof is verf niet meer nodig.
Nog weldadiger is het werk van de Duitse kunstenaar Wolfgang Laib. Zijn werk bestaat voor een groot gedeelte uit kleur, maar ook hij gebruikt geen verf. Voor wit gebruikt hij rijst, melk en marmer, voor geel het stuifmeel van diverse planten.
Eerst over het wit: Laib exposeert sinds 1975 melkstenen. Daarvoor laat hij een vierkante plak marmer een heel klein beetje uithollen. In de uitholling giet hij melk. Het resultaat is een wit vierkant dat vloeibaar is en toch solide lijkt, of vast is en toch lijkt te bewegen, een wit ondoordringbaar en peilloos. Om dit effect te bereiken moet de melk vers zijn. Als een melksteen tentoongesteld wordt, moet er elke dag verse melk op gegoten worden.
Dit rituele aspect is nog sterker aanwezig bij Wolfgang Laibs geel. Om zijn geel te maken, verzamelt hij zelf het stuifmeel van hazelnoot, paardenbloem, boterbloem en grove den in de omgeving van zijn huis in het zuiden van Duitsland, waar ook – toevallig of niet – herman de vries woont. Het verzamelde stuifmeel bewaart hij per soort in glazen potten. Voor een tentoonstelling spreidt hij het met behulp van een zeefje uit tot een vierkant op de vloer. Daar ligt het zo geel te wezen als het in de natuur nooit zou zijn, zelfs niet dat van de hazelaar, die in de Aagje Dekenstraat zo kwistig zijn geel liet sneeuwen. Het is wel uit de natuur maar toch niet natuurlijk. De inspanning die er voor het maken van zo’n fluwelig vierkant verricht wordt maakt deel uit van het werk. Laib maakt kleur weer kostbaar.
Kleur zonder verf; dankzij herman de vries en Wolfgang Laib blijkt het mogelijk kleur te vereren zonder de wereld met kleur te besmeuren. Geen verf, wel kleur. Hoe zou de wereld eruitzien zonder kleur? We weten het dankzij fotografie en film. Hoe zou de wereld eruitzien zonder verf? We weten het al een beetje dankzij herman de vries en Wolfgang Laib. Moge zij net zoveel navolgers krijgen als Niepce en Lumière.
Beeld: Wolfgang Laib, Pollen from Hazelnut, 1986.