Duister hert

De merels floten. Ze waren terug van weggeweest. Geen vogel zo melancholisch als de merel. Het getjilp van zomernachten die ver weg leken ook al zat je er middenin.

Een groot verdriet daalde vanaf de boomtoppen op me neer, terwijl zij haar borsten in mijn gezicht duwde. Ik opende mijn mond en hapte in de stof die haar vlees van mijn mond scheidde. De droge smaak van katoen kneep mijn kiezen samen. Ik zette mijn tanden in haar BH en schudde mijn hoofd zachtjes heen en weer. Tot zover gaat alles goed dacht ik, maar ze deinsde achteruit en gooide haar lange haren voor haar gezicht zodat ik niet zag wat ze dacht.

‘Wacht even,’ zei ze en schoof een halve meter van me vandaan. Ze klonk vermoeid alsof dit ook voor haar een opgave was.

We wachtten. We zogen kracht uit de lucht, die fris was en knisperend koud voor de tijd van het jaar. Onze adem vormde wolkjes. Die van haar groter dan de mijne. Ze ademde zwaar. Onder het dons van haar jas ging haar borstkas op en neer. Ik dacht voor het eerst in lange tijd niet aan mijn eigen dood, maar aan die van Lisa. Mensen stierven tijdens seks, wist ik. Of dit als seks telde, wist ik niet.

Ik keek om me heen in de hoop dat er om ons heen wonderlijke dingen gebeurden waar ik Lisa op kon wijzen. Iets waardoor ze haar haar uit haar gezicht zou vegen en weer op mijn schoot zou komen zitten, zodat we verder konden. We waren pas aan het begin en het was al laat. De nacht al bijna om.

Het was Lisa’s idee geweest. We waren van café De Toog op weg naar huis, toen ze plotseling midden op straat afremde en haar hoofd schuin hield alsof ze iets hoorde dat ik niet zag. ‘Kom,’ zei ze en pakte mijn hand. ‘Hier zijn ze niet thuis.’ We stonden voor een donker huis met opengeschoven gordijnen voor de ramen waarachter niets te zien was. ‘Ik wil het met je doen.’ Ze lachte naar me, maar liet mijn hand los.

Ik wist dat dit moment zou komen, we hadden bijna een jaar verkering. Lisa had lang genoeg gewacht. Mijn smoezen waren op. Mijn hoofd tolde van de drank. De Apfelkorn die ik had weggespoeld met bier omdat ik de smaak van allebei niet kon verdragen, maakte me weerloos. Ik wilde haar niet kwijt. Door Lisa viel ik niet op.

We liepen de voortuin in, die spaarzaam was ingericht als een huis vol onbeduidende levens. Niet verwaarloosd, maar ongeïnteresseerd, achteloos gevormd omdat dit leven tijdelijk was en niet veel bijzonders had gebracht. Toch hadden de bewoners in een plotselinge dadendrang de tuin karakter willen geven, iets wat hen voor altijd zou onderscheiden van de rest van de buurt. In het midden stond een prieel, met rozen slingerend rondom de houten pilaren. Sommigen hadden al knoppen, roze puntjes die fel afstaken tegen de nog halfontwaakte takken. Daar waren we gaan zitten.

De tegels waarop we zaten waren begroeid met mos. Slordige plukjes als schaamhaar van voor mijn tijd. Dat ik wel eens in Duitse films had gezien. Ik overwoog Lisa over het schaamhaar te vertellen dat rillingen trok over mijn rug, maar precies op dat moment ritste ze haar gulp open, stroopte haar strakke spijkerbroek van haar benen en liet zich op mijn kruis zakken. In een reflex duwde ik haar bijna van mij af. Ze voelde zo nat en warm en zacht, kwetsbaar en ademend als een te jong dier, dat ik vreesde dat ook in haar iets kapot zou gaan.

Ik sloot mijn ogen en dacht aan de vakanties vroeger. Kamperen bij de boer in klamme tentjes, benen opgetrokken in slaapzakken waarvan de rits slecht sloot, de stof lag altijd dwars, zodat je half ontkleed in het duister tastte en je vingers schaafde aan de scherpe tandjes. Ik dacht aan de nachtelijke geluiden die elke vakantie door het tentdoek braken, omdat mijn ouders gezellig dicht naast elkaar wilden staan. Het geklets van mijn vaders geslacht tegen het achterwerk van mijn moeder. De ademhaling van mijn broertje die overal doorheen sliep. De woede die ik voelde over zijn zorgeloosheid en de afschuw die zich vastbeet in mijn lichaam. De belofte aan mijzelf dat ik nooit iets tegen mijn wil zou doen, later.

Toen het voorbij was, fietsen we allebei een andere kant uit. ‘Ik kom te laat voor mijn krantenwijk,’ riep Lisa terwijl ze van mij vandaan fietste. Haar fiets slingerde de hoek om, het achterlampje onvast in de nog donkere nacht. We hadden niet aan elkaar gevraagd of het meegevallen was of tegen.

Thuis opende ik zachtjes de achterdeur om niemand wakker te maken en zette koffie omdat slapen onmogelijk was. Ik dronk mijn koffie op, kotste in het aanrecht over de pannen die niet in de afwasmachine mochten en nam een lange douche. Het hete water beukte op mijn vel alsof het ook onder mijn huid wilde spoelen. Ik keek naar mijn bleke lichaam en trok aan mijn lul die niet anders voelde dan normaal. Ik dacht niet aan Lisa. Ik dacht aan de dood en of hij snel zou komen. Ik dacht aan de ziektes die ik misschien al had en de ziektes die nog zouden komen.

De volgende ochtend typte ik aan de keukentafel “de gevaren van geslachtsgemeenschap” in op mijn telefoon. Achter mijn rug zei mijn moeder dat het vreemd rook in de keuken en dat ze me niet thuis had horen komen. Ze neuriede terwijl ze met een sponsje de pannen in de gootsteen te lijf ging.

Google zei dat ik alleen een test hoefde te doen als ik seks had gehad met een niet-westerse allochtoon. In alle andere gevallen was er niets aan de hand.

Dus wachtte ik tot mijn moeder ging golfen. Mijn broertje lag nog te stinken in zijn bed. Mijn vader was lang geleden al vertrokken. Ik haalde de whiskeyfles tevoorschijn die hij achter had gelaten, vergeten misschien, en dronk mijzelf moed in.

Het aanmaken van het datingprofiel duurde langer dan ik dacht, veel details waar ik over na moest denken. De reacties kwamen vrijwel onmiddellijk. Op de inhoud gingen ze niet in.

Eentje schreef dat ik een lucide oogopslag had. Toen ik de betekenis van lucide had opgezocht, stuurde ik een berichtje terug.

Wonen aan de rand van de heide, die zich als een eindeloze paarse plas uitstrekte van de huizen vandaan, had een voordeel dat niet in me was opgekomen. Nu ik aan de grens van het recreatiegebied stond en de stilte mij omsloot, was ik dankbaar. De auto was groter dan ik had verwacht, stiller ook. Pas toen de koplampen mijn silhouet aftekenden tegen de bomenrand, drukte ik op send. Ben bij Lisa, sms’te ik aan mijn moeder.

Het portier ging open. De geluiden van een radiozender vielen naar buiten. Iets klassieks. Hij leunde vanachter het stuur naar de kant waar ik zou zitten, zoals mijn vader dat vroeger deed als hij me ophaalde van pianoles. Een hand op het knopje van het kinderslot.

Ik stapte in. Hij noemde zijn naam, die niet hetzelfde was als op zijn profiel. Ik probeerde mezelf ervan te overtuigen dat zijn naam hem menselijker maakte, iemand die een vriend van mijn ouders kon zijn, iemand die ik al kende. Ik keek naar zijn hand die de versnellingspook heen en weer schoof nu we sneller gingen, dieper het bos in. Lange vingers, pianovingers.

Hij vroeg hoe oud ik was en ik telde er twee jaar bij, zodat ik volwassen werd. Naar zijn leeftijd vroeg ik niet, maar dat datingprofielen alles mooier maakten dan het was, had ik nu wel door.

Voor ons sprong een hert in de koplampen, een sierlijke, perfecte sprong. De gracieuste doodswens die ik ooit zag. Een hoef tikte tegen de lak van de motorkap als een laatste groet. Het dier loste op in het duister.

Hij vloekte, maar stuurde de auto soepel opzij. Ik leunde dieper achterover in het leer en duwde mijn benen tegen de stoel zodat hij het trillen niet zou zien. Tevergeefs. Hij legde zijn hand op mijn linkerbovenbeen en masseerde het bevende vlees, dat bloedeloos voelde alsof ik en niet het hert geraakt was en het leven mij langzaam verliet.

De snelheid overviel me. De haast waarmee hij plotseling remde, de auto half in een struik parkeerde, met de afkoelende motor nog tikkend in de stille nacht. Hoe het bos vol met leven ook stilviel om ons heen. Hoe alles zijn adem inhield, solidair met mijn hart dat pompte als een krankzinnige. Ik vroeg me af of hij het hoorde en waarom we zwegen en of er iets te zeggen viel.

Hij boog zich over mij heen. ‘Uitstekend,’ zei hij en legde zijn lange vingers in mijn nek alsof hij me behoedde voor het botsen van onze lichamen, de schok die zou volgen, als een auto die een lichaam schept. Het een sterker dan de ander.

Ik keek naar zijn ogen die donker waren zonder kleur. Naar zijn vlezige lippen met vochtige, roestbruine plekken waar hij het vel er af gebeten had. Naar zijn vingers die geen moeite hadden met het openknopen van mijn gulp. Ik wilde bedenktijd, een joker inzetten, het beeld op pauze, maar het was te laat. Vanaf het moment dat zijn mond mijn geslacht omsloot, schreeuwden mijn aderen om meer bloed. Om een samenvallen met alles dat er altijd al was geweest.

Even later zette hij me weer af op de parkeerplaats. Er stonden nu ook andere auto’s zonder mensen erin. Hij groette kort en startte de motor. Met het raampje naar beneden, maakte hij de langste zin van die avond. ‘Niet over nadenken, knul, het bloed kruipt waar het niet gaan kan.’

Ik keek de auto na die veel sneller weg reed dan hij gekomen was. In mijn kontzak trilde mijn telefoon. Lisa. Ik nam op. Het duurde even voordat ik door had dat ze huilde. Ik kon het geluid niet thuisbrengen, ik had het nooit eerder gehoord.

‘We kunnen er maar beter mee stoppen,’ zei ze, en toen ik niet reageerde omdat er een man uit het bos tevoorschijn kwam: ‘Ik maak het uit, je houdt niet van me.’ De man keek naar me, ik keek terug, en begon langzaam te lopen, mijn passen anders dan normaal, losser, omdat ik wist dat hij me volgde, de parkeerplaats af naar het fietspad dat grensde aan waar de huizen begonnen. Ik luisterde naar Lisa die harder begon te huilen, maar ik dacht aan de mannen en hoe ze mij zagen. Hoe het helder was, dat ik iets bezat dat zij wilden hebben. Dat ik hetzelfde wilde, maar dat ik kon kiezen. Dat ik over een paar minuten de achtertuin in zou kunnen lopen, de bijkeuken in. Dat ik veilig was.