Wie de bronzen deuren van de Sint Jan van Lateranen in Rome kent, begrijpt wat ik bedoel. Ze zijn zo groot dat de mens in hun aangezicht een insect wordt. En wat erachter schuilgaat is een andere wereld die imponeert en intimideert. De boodschap is duidelijk: de verhoudingen staan vast. De zeven meter hoge zwarte deuren van de nieuwe Porter Gallery (the Contemporary V&A) maken ook iedereen even klein. Maar wat volgt is een wereld die het hier en nu ter discussie stelt en waarin uitdagende tentoonstellingen uitnodigen tot reflectie, tot debat.
Anders dan in de Sint Jan, waar de eenling er niet toe doet, observeert het publiek in de nieuwe black/ whitebox van het V&A ook elkaar om een opinie te vormen. Dit viel me al op bij de twee eerdere tentoonstellingen, ‘Power of Making’, over de productie en vormgeving van dingen die voor bijna iedereen nieuw waren en ‘Shadow Catchers’, over fotografie waarbij de noodzaak van de camera ter discussie stond. Maar niet eerder was dit zo verweven in de tentoonstellingservaring dan in ‘Light from the Middle East. New Photography’.
In één zaal zijn die anderen nauwelijks te zien, waardoor je wordt overgelaten aan een persoonlijk kader en wilde associaties. Het is er pikdonker. In stilte wordt geconcentreerd gekeken naar een video die langdurig inzoomt op ‘stills Shadow Sites II’ van de Irakese Jananne Al-Ani. Symmetrische complexen in een kaal landschap. De zon staat laag genoeg om schaduwen te zien van wat anders onmogelijk te onderscheiden valt in de onherbergzaamheid van de woestijn. Voor geheime diensten en archeologen is dit het moment om zo’n gebied vanuit de lucht in kaart te brengen. Het heeft iets verontrustends. Er is geen mens te zien, maar de sporen van menselijk handelen in het landschap laten zich lezen als de palm van een hand. Een opgraving die je zonder enige kennis over de oorspronkelijke functie herkent als monument van beschavingsgeschiedenis. De ommuurde loods van vergelijkbare omvang, met scherpe contouren van toegangswegen en een vrachtwagen voor de deur, is zonder twijfel subject van verdachte nucleaire activiteiten. Als in het geronk, geruis en gemurmel van een cockpit, dat in de zaal in wisselend volume te horen is, één keer het woord ‘evidence’ te horen is, slaat een gespannen nieuwsgierigheid om in onbehagen over herkenning van de kaders waarin wij, westerlingen, gewend zijn geraakt te kijken naar het Midden Oosten. Dat ontregelt. En dat is waar het hier over gaat, ook als de afzonderlijke foto’s helemaal niet met die intentie zijn gemaakt.
Gelukkig zijn daar buiten de anderen weer. De thematische route met een verdeling in ‘documentatie’, ‘receptie’ en ‘beeldvorming’, laat onverlet dat bezoekers, mannen, vrouwen, westerlingen, vrij veel moslims, zich van een volgorde weinig aantrekken. Light from the Middle East gaat evenzeer over het Midden Oosten als over fotografie. Bij iedere foto dringt zich vroeg of laat de vraag op of het beeld klopt met het veronderstelde beeld. Soms ontbreekt iedere referentie. Bezoekers taxeren elkaar. Wat te denken van paradijselijke alpenlandschappen, van sappige groene almen of weelderige bloemenkleden met daarin de veel te jonge soldaten van het Tahirplein 2011, digitaal geknipt en geplakt, tegen een decor van besneeuwde bergtoppen? De Arabische lente in Cairo is hier door Nermine Hammam (Egypte) in een oud westers cliché gevat. De kleurstellingen in alle tonen groen en blauw doen denken aan traditionele Islamitische tegeltableaus. De schok wordt kort gevoeld en zit ‘m in een conflict van ontroering, onmacht en verontwaardiging, nu de contouren van de zorgwekkende gevolgen voor Egypte langzaamaan ingekleurd worden.
Ongeveer in hetzelfde tempo loop ik samen op met een echtpaar dat in druk gesprek verwikkeld is. Haar ogen zijn bedekt met een zwarte niqaab. Krachtige afwijzende gebaren, waarbij ze met haar rechterpink en ringvinger steeds kort haar linkerhand slaat. Hij is het met haar eens. Iets later staan ze achter me bij de krachtige journalistieke zwart wit foto’s die Abbas (achtereenvolgens werkzaam in Teheran, Algerije, Parijs) maakte van de Iraanse revolutie in 1979, hier uitgelegd als voorlopers van de huidige fotografie. De verbranding van het portret van de Sjah heeft een iconische waarde vergelijkbaar met de kruisiging van Christus. Net zoals de lijken van vier generaals, hun lendenen in doeken gehuld, doen denken aan de kruisafname. Gemaakt als instant bewijsmateriaal dat veel gebruikt werd in westerse kranten, hielpen ze de fotografie en de kunstenaars aan het zelfvertrouwen dat de huidige kritische fotografie mogelijk maakte. Abbas’ uitspraak te schrijven met licht, is besloten in de titel van de tentoonstelling. Ik draai me om en vraag de vrouw wat ze ervan vindt. De man antwoordt dat ze het niet begrijpen. Ze komen uit Bahrein. ‘Dit gaat niet over ons. Wat is hier het Midden Oosten? Het Midden Oosten is te groot, te veel om het zo te noemen.’ De vrouw blijkt me wel te kunnen verstaan en we raken enige tijd welwillend in gesprek over de gedachte dat Abbas’ foto’s aansluiten bij westerse thema’s in de kunst. Maar wat ik dan vind van het Egypte van Nermine Hammam? Heb ik dan niet begrepen dat zij veel te lichtzinnig is? Dat zij een grapje maakt van wat een serieuze zaak is?
Een fotograaf kan zich in niches begeven, buiten gevestigde orde en instituties om. Dat maakte het sinds de introductie van de camera mogelijk tot een aantrekkelijk vak voor vluchtelingen, émigré’s en vrouwen. In de tentoonstelling zijn bijna evenveel vrouwelijke als mannelijke fotografen vertegenwoordigd. Ze zijn afkomstig uit ongeveer het gehele Midden Oosten en hebben internationale opleidingen en carrières. De helft van hen woont en werkt in het land van herkomst, overigens zelden zonder grote omwegen gemaakt te hebben. Merendeels Arabisch, wortelen ze in verschillende Islamitische tradities, ook als het om de kunsten gaat. Zo zijn de sjiieten, die alleen in Iran en Irak in de meerderheid zijn, maar binnen de Islam een absolute minderheid vormen, van oudsher meer vertrouwd met figuratieve kunst. Het is niet verwonderlijk dat de meerderheid van het hier tentoongestelde werk voortkomt uit die traditie, met een hoofdrol voor Iran. De hardnekkige en breed gedragen opvatting dat Islam geen figuratieve kunst kent, wordt daarmee opnieuw beslecht, net als in de grote westerse Islam collecties het geval is. Soenitische kunst, abstracter van aard, was tot voor kort alleen al vanwege het oog en de traditie van de westerse verzamelaar veel minder in musea te zien. Voor de soenitische Moslim is een bezoek aan Light from the Middle East dan ook te vergelijken met een bezoek van een Nederlander aan een tentoonstelling over het Christendom in Bahrein , waar naast zestig kruisafnames één Saenredam te zien is.
In de serie ‘Qajar’, van Shadi Ghadirian zijn moderne vrouwen in Teheran in een traditioneel studiodecor geportretteerd. De titel van het werk verwijst naar de heersende dynastie in Perzië en de modernisering van het land onder de Ottomaanse overheersing tot 1925. Tegen het einde daarvan ontstond grote belangstelling voor het vrouwelijk lichaam en werden in huizen van de aristocratie foto’s van Europese vrouwen als collages in het pleisterwerk van de muren opgenomen en glanzend gelakt. Perzische vrouwen werden in die tijd voor het eerst zonder hun echtgenoot geportretteerd. Oriëntalisme bleef geen eenrichtingsverkeer en heeft invloed gehad op het huidige zelfbeeld in het Midden Oosten. De foto’s van Ghadirian, in warme grijstinten, reflecteren daarop en gaan over traditie, over verlies en over de discrepantie tussen het privéleven en het door strenge wetten gedicteerde openbare leven van vrouwen in de huidige Iraanse samenleving. Als middeleeuwse heiligen, maar dan wat achtelozer, dragen zij attributen van de buitenwereld bij zich. Een mountainbike, een blikje cola. Twee geheel gesluierde vrouwen houden een spiegel vast waarin na ingespannen turen een bibliotheek met westerse titels te zien is. Toch is niets wat het lijkt, want wie houdt hier wie een spiegel voor? Het is als met het Arnolfini Portret van Van Eyck: er ligt een zorgvuldig geconstrueerde beeldtaal uit een andere wereld aan ten grondslag, maar – en dat is een verschil- níet uit een andere tijd. De terloopse handeling van de traditioneel geklede vrouw die een modieuze zonnebril opzet (of afzet?), maakt dat haar hele wezen detoneert in de constructie van de ouderwetse studio. Het is deze foto die beklijft. Schermt zij zichzelf af, of sluit ze mij buiten? De makers kozen ‘m voor het affiche, het werd een metafoor voor deze nieuwe fotografie. Het maakt vooral duidelijk dat we naar een wereld kijken die bestaat uit wat we denken te kennen. Echt begrijpen, toegelaten worden, lukt niet.
Wat deze en eerdere tentoonstellingen in de Porter Gallery zo interessant maken, is dat het V&A opnieuw betekenis geeft aan een in de vergetelheid geraakte functie van de in de 19e eeuw opgerichte musea: een plaats waar opinievorming plaatsheeft. Ook het V&A ontkwam niet aan de retoriek van musea als nationale schatkamers en werd een brand die de herinnering aan The British Empire levend hield. De massa laat zich imponeren door pracht en praal, niet anders dan de toeristen in de Sint Jan van Lateranen. In een tijd dat succes van musea wordt gemeten aan een eigentijdse, kwantificeerbare invulling van het begrip ‘publieksbereik’, is het knap dat de makers van ‘Light from the Middle East’ wezenlijke vragen aan de orde durven te stellen. Het is maar de vraag of dat ook zal gebeuren in de satellietvestigingen van de grote musea in de Arabische wereld. Zodra ook daar de schatkamer voorbijgestreefd wordt door tentoonstellingen als deze, kunnen musea nog weleens een katalysator worden van verandering, waarvoor in de openbare ruimte nog weinig plaats is.
Light from the Middle East. New Photography
Londen, Victoria & Albert Museum, t/m 7 april 2013
Foto’s:
Nermine Hammam, Armed Innocence II (series Upekkha) 2011
Shadi Ghardirian, from the series Qajar, 1998