Ze zou vandaag 74 zijn geworden. Dusty Springfield. Daarom en omdat je zijn Zaps niet genoeg kunt lezen vandaag de Dusty Zap van Roel Bentz van den Berg uit zijn 'Zapdansen'.
Het was meestal laat wanneer ze belde, verdomd laat eigenlijk. Op een tijdstip dat je absoluut geen telefoon meer verwacht en dat - áls er dan gebeld wordt - bijna altijd slecht nieuws betekent. Spoken uit het verleden, anonieme scheldkannonades, zogenaamd verkeerd verbonden of overkomst dringend gewenst. Maar hoe gereserveerd of snauwerig (het is verdomme middenin de nacht!) ik op zo'n moment ook opnam, zodra ik die prachtige hese stem hoorde bloeide mijn oor binnen twee tellen op tot een machtige zonnebloem.
‘Hi Roel, it's Dusty, is this a bad time?’
Hell no, integendeel, a great time! Kon niet beter! Dusty-time!
Mijn vriendin had haar in Amsterdam ontmoet bij een wederzijdse Amerikaanse kennis, een ex-model in ballingschap die Dusty weer kende uit de tijd dat ze elkaar drijvende hadden gehouden in de van drank en drugs vergeven maalstroom van mondain Los Angeles. Het was al snel één voor allen en allen voor één wat hun drieën betreft en sindsdien ging met enige regelmaat 's nachts bij ons de telefoon en riep ik, wanneer dat gebeurde, snel, `ik neem 'm wel'. In de hoop natuurlijk dat het Dusty was en ik, al was het maar heel even – want ze vroeg altijd direct naar mijn vriendin – die stem kon horen. Die stem!
Die stem, die stem, die stem.
Die naar rozen, regen en metaal smakende stem, waar ik vroeger – en vroeger is sindsdien nooit meer weggegaan – altijd stil van werd, wanneer ik haar ergens uit een luidspreker hoorde komen. Of nee, dat laatste klopt maar half. Het aangrijpende en aantrekkelijke van die stem was nu juist dat ze niet uit die box kón komen. Als die stem een persoon was – en dat was zij natuurlijk – dan staken alleen de lange armen van die stem door de gazen bekleding naar buiten en bleef de rest gevangen in het donkere binnenste van de luidspreker. Kom dichterbij, wenkten de armen van die stem vanachter het zilvergrijze gaas, ik heb al zo lang op je moeten wachten. Toe, pak mijn handen en trek mij hieruit, ik heb je nodig.
Dat is sowieso een van de kenmerken van een `killer voice', de stem uit duizenden (denk maar aan Elvis of aan Aretha of Sam Cooke of Sinatra): dat zij behoeftig is. Dat zij stem geeft aan een even dringend als onbestemd verlangen dat pas bij elke individuele luisteraar zijn bestemming vindt. Tegelijk zijn het stemmen die zelden tot het uiterste gaan. Ze houden nog iets achter, iets over – precies genoeg om ruimte te bieden aan nog een tweede stem, de jouwe. Je eigen stem die je nu, in de echo van die eerste stem, zelf ook plotseling duidelijker dan ooit kunt verstaan. Zoiets.
Hij drukt niet alleen een gemis uit, zo'n stem, maar geeft dat gemis tegelijk de gevoelswaarde van een vervulling. De belofte dat je door uitdrukking te geven aan je gemis dat gemis goed kan maken. Het is een mysterie, ik weet het, maar tegelijk ook doodsimpel als je er goed over nadenkt, en dat doe ik al zo lang ik me heugen kan: nadenken over stemmen die zingen – misschien wel de meest elementaire vorm van menselijke expressie, de eerste en vaak ook de laatste.
De zangstem als vehikel en vingerafdruk van de ziel. Via de stem, zingend, kun losbreken uit de file van gevoelens die je functioneren blokkeren; in de echo worden, als in een spiegel, de contouren zichtbaar van je ware gedaante, en soms, beter nog, ook nog een antwoord op jezelf.
De zeggingskracht van zo’n zangstem wordt sterker naarmate de ziel waarvan hij spreekbuis is zich over een grotere bandbreedte van vaak moeilijk met elkaar te rijmen emoties uitstrekt. Want dat is een andere kant van de onbepaalde hunkering in een `killer voice' – dat zij het ventiel is van een vat vol tegenstrijdigheden of op zijn minst grote onzekerheden: seksueel, psychologisch, cultureel.
Man-vrouw, zwart-blank, werelds-religieus, onderdrukt-ambitieus, bang-opstandig: hoe meer er getobt wordt met de identiteit en hoe sterker er gecompenseerd moet worden voor alle onzekerheid die met dit getob gepaard gaat, hoe beter het is voor het bereik van de stem, in de breedte maar vooral in de diepte. Dat is wat mensen bedoelen wanneer ze over Dusty Springfield zeggen dat zij een van de weinige blanke zangeressen was met `soul'. Kom daar eens om bij de Mariah Carey's en de Céline Dions van deze wereld - zangeressen die alleen maar volume hebben, technisch perfect geluid zonder enige expressie. De steriele kunst van het kunstje waar het `grote publiek' zo van houdt, juist omdat de ziel, de angel, die enge diepte, daarin ontbreekt.
Nee, dan Dusty, wier stem een en al angel was, angel en engel tegelijk, hotline van soul tot Soul.
Aan volume overigens geen gebrek. Luister nog maar eens naar de orkaan die opsteekt aan het einde van `You Don't Have To Say You Love Me', wanneer ze een paar keer torenhoog en glasbrekend hard uithaalt met `Believe me, belie-ie-ieve me'. Een passend wanhopig slot van het soort smeekbede dat misschien wel haar emotionele handelsmerk was. `Wishin and hopin', `I close my eyes and count to ten (I can't believe that you're still here)', `You don't have to say you love me (just be close at hand)': allemaal songs waarin zij zegt in de liefde genoegen te nemen met een aalmoes – die misschien zelfs wel te verkiezen boven de volle mep.
Op een of andere manier moet ik daarbij altijd denken aan het beeld dat Socrates ergens schetst van Eros als de verpersoonlijking van de drijvende kracht achter de liefde en het zoeken naar de ziel. Niks lachend cherubijntje-op-roze-wolk, maar vaal en ongewassen, met ingevallen wangen, in lompen gehuld, bedelend in een portiek, een haveloze.
Een bedelboodschap die vooral luid en duidelijk overkomt vanwege de urgentie, de behoeftigheid waaraan Dusty met zoveel hart en ziel uitdrukking verleent, dat je je wel persoonlijk aangesproken moet voelen. Niet zozeer op een mogelijk minnaarschap (met seks heeft de hunkering in haar stem sowieso weinig van doen) maar op je luisteraarschap.
Toe, ga niet weg, je hoeft niet van me te houden, je hoeft helemaal niets; al blijf je liggen in de armen van een ander, als je maar blijft luisteren. Want alleen zolang ik gehoord word, besta ik. Op het moment dat jij ophoudt met luisteren, stokt mijn stem in mijn keel en stik ik en sterf en weg ben ik. Dus laat binnen die stem, houd haar vast, die stem, en wieg haar in je oor.
Nadat ze terug was verhuisd naar Engeland om met behulp van de Pet Shop Boys haar gestrande carrière weer vlot te trekken, heeft Dusty nog maar een enkele keer gebeld en dan overdag, toen ik niet thuis was. Toch ben ik nog heel lang 's avonds laat met een zekere gretigheid de telefoon blijven opnemen, in de hoop dat zij het zou zijn om voor de honderste keer te vragen waar nou ook alweer die nachtwinkel was die bijna alle smaken Whiskas in voorraad had.
En zo stel ik me haar nog steeds voor, Dusty, ook al heb ik in 1999 met eigen ogen kunnen zien hoe ze in Henly-on-Thames als Sneeuwwitje in een glazen lijkkoets naar haar crematie werd gereden: om een uur of drie 's nachts op de achterbank van een taxi in het centrum van Amsterdam, haar gezicht half verborgen onder de blonde helm van haar haar, met naast zich een grote plastic tas vol blikjes Whiskas, eeuwig op weg naar de poezen thuis.