De R van Renske van Enckevort en Reiger, een nieuwe zondagse bijdrage in tekst en beeld voor het bestiarium.
De man die de deur opende droeg pantoffels zonder sokken. In zijn beide handen hield hij de vogel, voor zich uitgestoken als een pasgeboren baby. ‘Van mijn vrouw geweest’, zei hij. ‘Niet meer nodig’. Ik keek naar het beest, grijs en statig, naar zijn stijve witte kop en de zwarte baan die er als een wenkbrauw overheen was getrokken. Het oogwit van de vogel was van een ziekelijk soort geel.
‘Ik neem hem maar mee’, zei ik, omdat er weinig te zeggen viel. Het briefje van vijf euro lag in mijn handpalm. ‘Hij kan niet op zijn poten staan’ zei de man en met zijn ogen wees hij naar de zwemvliezen van de vogel, die aan elkaar waren gesmolten tot een grijze plaat. ‘Dat geeft niet’, zei ik.
Het was koud, maar zonnig. Met het beetje ijzerdraad dat ik had bond ik de vogel flink hoog vast aan de reling van mijn balkon. Zodat hij de juiste indruk zou maken. De stad onder ons als een eindeloos grote vijver.