Het bestiarium loopt tegen de Z en een rottende vos van Levi de Kleer voegt zich bij het selectie.
'Dus ik dacht, ik laat hem daar maar gewoon lekker vanzelf ontbinden.'
We eten soep en wachten tot het buiten droog is. Nienke vertelt over de vos die ze achterin de tuin van haar ouders vond onder een struik. Aan het beest kleefde taai donker bloed en natte rotte bladeren gemengd met de Zeeuwse klei waarop het dijkhuisje stond.
'Hele buik was opengereten' zegt ze tussen twee happen soep door, ze sluit een vuist om de lepel terwijl ze praat. Ik pluk aan een stuk brood en stel me de vos voor. Een moervos met een roodbruine vacht en een wit puntje aan de staart, opgekruld in een dakgoot, slapend. De zwarte lippen in een vreemde grijns vertrokken.
Achter Nienke zitten twee mannen aan een tafeltje met lange tanden van hun spaghetti te eten, nijdig in de deegslierten prikkend, mij afkeurende blikken toewerpend.
Ze is van plan de vossenkop uit te koken tot het vlees van de schedel afvalt, zodra hij niet meer 'al te ranzig' is. Tot die tijd ligt hij op het dak van het fietsenschuurtje te rotten. Ze bekijkt hem elk weekend als ze thuiskomt.
'Echt vies joh, de maden lopen eruit nu', zegt ze vol kinderlijk plezier.