De W van wolf brengt ons een specifiek manbeest, gevaarlijk onvoorspelbaar. Door Nina Polak.
De Wolverine1, een harige superheld met messcherpe, roestvrijstalen klauwen, gevaarlijk onvoorspelbaar, stal mijn hart toen ik nog ontvankelijk was voor het cliché van de gespierde woesteling. Dat ging over. Toch bleef er een fascinatie voor dit specifieke manbeest en zijn symboliek. Waarom? Nieuw zelfbedrog. Een wijze, oudere schrijfster, die wist van de natuur en van het Oosten, deed het me inzien. De roman Fenrir van Hella S. Haasse introduceert de wolflievende Matthias: ‘Met de onnozele Roodkapje had Matthias zich zelfs als kleuter niet kunnen vereenzelvigen. Integendeel, iedere keer wanneer hij het verhaal hoorde vertellen of voorlezen had hij gedacht: de wolf zou mij niet opeten.’
Later zal ik misschien denken, net als de vader van deze Matthias: ‘Het avondland, daar gaat de zon onder, (…) Fenrir ziet zijn kans schoon. Wolven, wolven. Het is afgelopen met ons westerlingen.’
[1] Feitelijk is de wolverine bij ons bekend als de veelwraat: de grootste in de familie der marterachtigen. Wolverine uit X-men – die, zo wil het verhaal, jaren met een troep boswolven leefde – doet echter meer denken aan een wolfskind.