Blue Dust

De Internet Gids geeft haar lezers in december graag een cadeautje in de vorm een nieuw Verhaal van de Maand. Lees het korte verhaal van Maurits de Bruijn over een bezoek aan de buurvrouw waar de scherpe, schone en artificiële geur van Blue Dust hangt.

Het huis van de buurvrouw lijkt niet op het mijne. Ze verzamelt parfumflesjes die ze in de vensterbank heeft uitgestald, ze staan tegen de lamellen aan. Flesjes met namen als Desire, Summer Rain en Blue Dust, die er met sierlijke letters op zijn geschreven. Er plakt stof aan de flesjes. Ik bel aan en schrik van het geluid dat vanachter de deur klinkt. Drie tonen herhalen zich snel. 'Buurvrouw? Ik wilde u wat vragen. Ik hoop dat ik u niet stoor.' Even vraag ik me af of ik haar middagdutje verstoor. Ze antwoordt dat ze blij is dat ik aanbel. Dat we al drie maanden naast elkaar wonen en ze me altijd achter haar lamellen langs ziet schieten. Ze zegt het alsof ik dat met een reden zou doen, alsof ik bang voor haar zou zijn. 'Ik kwam eigenlijk iets vragen. Is er iets met uw stroom?' Ze herhaalt mijn vraag. Haar stroom? Alles deed het prima. Nouja, naar behoren. Wat kun je van stroom verwachten, vraagt ze zich hardop af.

Ze lijkt tien centimeter korter dan ze is. De buurvrouw heeft een gebogen rug en leunt op een been. Het andere bungelt boven haar welkomstmat. Ik vraag me of hoe ze zichzelf zou beschrijven. Een vrouw alleen. Een Net5-programma zou zo tien jaar van haar geschatte leeftijd af kunnen halen. Misschien wel vijftien. Ze vraagt me of ik zin heb in koffie. Ze vraagt wat ik vind van de nieuwe hoofdingang. Twee weken geleden is die opgeknapt. De schrootjes in de hal zijn geverfd en de deur is vervangen door een glazen pui. De buurvrouw vindt het te netjes. Ongezellig. Ze draagt een jurk waar ze mee vergroeid lijkt. Er staan kleine bloemetjes op die me afleiden van het gesprek.
Op de dag dat ik mijn huis bezichtigde had ik haar en haar jurk al gezien. Het appartement had maanden te koop gestaan, de makelaar raadde me aan onder de vraagprijs te gaan zitten. Tijdens dat bezoek had ik geen van de lichtschakelaars ingedrukt. Niet eens uit automatisme, dat je hand zonder dat je het wilt het knopje zoekt. Al op die dag leek dit huis een verlammende uitwerking op me te hebben.

Wasmachines, magnetrons, broodroosters, waterkokers, ovens, citruspersen, koffiemolens, blenders, staafmixers, stereotorens. Ze deden het niet. Het snoer stak in het stopcontact, het knopje wees 1 aan, maar de was werd niet gewassen, de muziek niet afgespeeld.
In mijn nieuwe huis leken alle apparaten verdoofd te zijn en wat ik ook deed, het appartement bleef in een diepe slaap.

Ik heb een medium op bezoek gehad die mij en het huis van negatieve aardstralen zou verlossen. Je moeder heeft me gebeld, zei ze. Ze was in doeken gehuld en rook naar katten, ze trok haar schoenen niet uit en tikte met haar hakken op het laminaat. Naast haar voelde ik me naakt in kleding die me eerder op de dag nog prima had geleken. Ze deed haar handen in de lucht, hield iets vast dat rookte. Ik heb haar de meterkast niet in zien gaan. De meterkast waar een paar dagen eerder een elektricien in had gekeken en had moeten concluderen dat ik de gemeente moest bellen, want zo kon het niet. De boel was hopeloos verouderd. Dat dit nog bestond.
Een week zei de mevrouw in doeken me te wachten voordat mijn huis zich zou hebben bevrijd van slechte energieën. Na een week zou ik margarine op geroosterde boterhammen kunnen laten smelten, zei ze. De geur van salie bleef hangen in de kamer waar ik nog geen woonkamer van had gemaakt, maar de apparaten gaven na een week nog geen sjoege. Ik dacht aan mijn moeder en de boterhammen die zij roosterde.

De koffie van de buurvrouw staat op een kleedje. Haar huis ruikt naar hoe ik vermoed dat Blue Dust geurt. Scherp, schoon en artificieel. Ze vertelt over haar laatste operatie en haar zoon. Peter komt elke maandag langs dus die zal er zo wel zijn. Peter is nog alleen, heeft nooit een vriendin gehad maar is zo'n goede jongen. De buurvrouw denkt dat hij te lief is. Dat waarderen vrouwen niet meer tegenwoordig. Ze wijst naar de televisie alsof die vrouwen daar ieder moment uit kunnen komen.
Het huis van mijn buurvrouw is vol potentie. De televisie kan elk moment aanschieten, de kroonluchter de kamer verlichten, de koffie uit de machine stromen. Dit huis is een kermis op maandag, een feest in ruste met altijd de mogelijkheid tot het hervatten van de festiviteiten. De buurvrouw praat over de hond van het Indische stel dat naast me woont. Nu pas valt me op dat er een zeepaardje om haar nek hangt, bevroren in een doorzichtig doosje. Zij van nummer negenzestien. Die hond was loops en het dier had op de galerij gedruppeld. Ze had niet willen aanbellen, want ze had het belachelijk gevonden. Asociaal. Het zou toch de normaalste zaak van de wereld moeten zijn dat je dat bloed even opruimt. Nu is het aangekoekt. Zou je er met een bezem en sop overheen moeten. Haar niet gezien. Ook de reu van mijn andere buren bleek vol potentie te zitten.

Mijn badkamer ligt vol lompen natte kleding, de kuip is gevuld met soep die lentefris ruikt. Het vocht slaat op de spiegels en er staat schimmel op het plafond. Als ik uit automatisme de lichtknop indruk krijg ik een stroomschoot. Dat betekent dat er spanning moet zijn. Dat er elektriciteit die door de leidingen van dit huis stroomt, met als enige functie mijn onderarm te doen trillen en dat doffe gevoel achter te laten.

En de bakken, de vuilnisbakken op straat. Vind ik ook niet dat die teveel herrie maken. Waarom was ik niet bij de laatste vergadering van de Vereniging van Eigenaren, dan had ik mijn stem kunnen laten gelden. Niet dat ze nu stemmen tekort kwamen. Nee, een grote meerderheid stemde voor het aanbrengen van rubber strips op de bakken zodat het slaan van de deksel de rust niet zou verstoren. Ik kan het in de notulen teruglezen. Daar staat alles in.
De telefoon gaat. Het luide gerinkel doet me schrikken. De buurvrouw schreeuwt in de hoorn, het geeft me de kans de keuken in te lopen. De geur van parfum blijft me achtervolgen. Ik hoor de buurvrouw over haar ziekenhuisbezoek vertellen. Ik heb in die drie maanden geen telefoongesprek gevoerd. Na een halve dag viel het ding uit. Een uur lang vertelde het me met een zeurderige piep dat het opgeladen moest worden. De eerste week hoorde ik nog fantoomgeluiden. Het piepje van een binnenkomende e-mail, mijn beltoon, de deurbel van mijn vorige appartement. Mijn e-mail heb ik sinds ik hier woon niet gelezen, mijn benen niet onthaard. Elektriciteitsloos ga ik door het leven en ik verblijf erin. Ik neem nog een kopje koffie, het tweede in drie maanden, en voel de hitte die van de pot afkomt. Ik vraag me af waar Peter blijft. De zoon van de buurvrouw zou zo komen, had ze gezegd. Ik houd me aan het aanrecht vast en laat de hete koffie mijn mond instromen. Ik bedenk me dat de buurvrouw me geen vragen stelt en hoe fijn ik dat vind.
Je zou denken dat ik de afgelopen drie maanden boeken heb verslonden. Mijn administratie op orde heb gebracht. Oude kleding weggedaan. De kleding staat in vuilniszakken door de kamer, de boeken zijn nog ingepakt, mijn administratie is ongeopende post.
Ik heb niets gedaan en ook dat niets is geen doel. Uit dat nietsdoen blijkt geen streven. Het zal geen naam krijgen. Geen sabbatical, geen burnout, of wat tijd voor mezelf. Mensen hebben de neiging het niets een naam te geven. Ik heb geen pauze, ik ga niet alles op een rijtje zetten .

Ik stap het kleine toilet in, het had me gestoord op de dag van de bezichtiging. Mijn knieën raken de deur. Waarom zou iemand dat doen. Het toilet zo klein maken dat er geen mens inpast. Ik kan de buurvrouw horen praten. Er hangt een kalender, mijn rug laat ik tegen de binnenkant van de bril rusten, al is het niet schoon. Er is een rust over me heen gekomen, ik zie haar toilet maar vind er niets van. Meningloos staar ik voor me uit, sukkel weg tot de buurvrouw me roept. Of ik nog een kopje lust. Ja, dat wil ik. Kopjes koffie drinken met bokkenpootjes op een kleedje. Een kalender op mijn toilet met namen en daarachter jaartallen tussen haakjes. Ik denk aan de dingen die me geïnspireerd hebben. Het is genoeg geweest. Ik ben geraakt, gestimuleerd, aan het denken gezet. Het is teveel om te onthouden, teveel geweest om mee te maken, ik denk aan de dingen die de buurvrouw op het vuur gaat zetten vanavond en het staat me niet tegen. Ik wil ook broccoli, ik wil haar broccoli en hoop dat ze kaassaus maakt. Ik wil wachten tot Peter komt. Ik wil tijdens het eten besmuikt lachen om zijn grapjes en een begripvolle blik uitwisselen met de buurvrouw. Ik wil na het eten koffie zetten en de afwas doen.

Ik sta op van het toilet als ik vind dat ik er te lang ben geweest. Als ik de deur opendoe krijg ik het gevoel dat er iets is veranderd. Misschien is het de zon die plotseling is doorgebroken, of heeft de buurvrouw terwijl ik op de wc zat haar gang opnieuw behangen, ik kan het niet nagaan. In de woonkamer vind ik haar. Ik ben laag gaan zitten, zegt ze. Straks gaat ze koken. Of ik heb gehoord over die Indiase kinderen die door een vergiftigde schoolmaaltijd dood neer waren gevallen. Nee, zeg ik. Ik heb al weken niet gehoord over India. Het is toch te gek voor woorden, zegt ze. Dat die kinderen hun lunch niet kunnen vertrouwen. Ik heb geen zin om het over het nieuws te hebben, over dingen die ergens anders gebeuren. Ik wil alleen het nu. Als ik me realiseer dat ik iets moet zeggen om het gesprek op gang te houden zegt de buurvrouw iets. Omdat ik erdoor heen praat versta ik haar niet. Of ik wil mee-eten, vraagt ze nog een keer. Dat zou fijn zijn, zeg ik. Ik heb iets goed gedaan, denk ik. We eten bloemkool, zegt ze. Lekker. Ik zat er niet ver naast. Zonder kerrie, zegt ze. Ik vraag me af waarom iemand dat zou doen. Kerrie over bloemkool gooien.
Wil je een schillertje halen, vraagt ze.

Als je jong bent moet je jagen. Je moet enthousiast zijn. Je moet tegen andere jonge mensen aanschurken. Je moet dingen voelen en vinden. Je moet het bos in op zoek naar bomen. Je moet opletten en vragen beantwoorden. Je moet met elkaar opschieten. Je moet verliefd worden. De week volmaken. Je moet over je dag vertellen. Je moet vies worden. Je moet elkaar nodig hebben. Je moet je huisnummer onthouden. Nummer negenveertien. Je moet dingen willen.

In de keuken hangen planken met kleine beeldjes. Het zijn jongetjes en meisjes die vissen, koeien melken, in een bootje zitten. Jonge mensen die dingen willen. Ze kijken me recht aan. Ik stoot mijn bovenbeen tegen een wasmachine. Het komt onder het aanrechtblad uit. Ik vraag me af wie zoiets zou doen. De wasmachine in de keuken zetten. Dan denk ik aan mijn eigen was. Aan hoe ik die natte lompen over de galerij zou kunnen dragen, met de druppels lentefris het bloed van de hond van de buurvrouw weg zou spoelen en alles hier in die Samsung zou kunnen gooien. Ik durf het nog niet te vragen. Misschien over een week.
Iets in dit huis doet me aan vroeger denken maar ik weet niet wat. Misschien is het de geur. Geuren zijn het best bewaard in ons geheugen. Bevroren in een stukje van mijn hoofd. Waar blijf je, vraagt ze. Ik kijk rond, zeg ik. Moet dat, vraagt ze.

Toen ik net verhuisd was waren er vrienden die me vroegen waarom de koelkast niet werkte. Waarom de tv nog niet was uitgepakt. Ze kenden nog wel een handig mannetje die voor weinig veel kon doen. Ze keken rond en zagen iets waar ze bang voor leken te zijn. Ze hielden hun armen over elkaar en hun tassen bleven om hun schouders hangen. Ze gingen op een stoel zitten zonder zich te ontspannen. Alles dat we dronken en aten was lauw.
Ik vroeg ze naar hun werk, hun vriendjes, hun bezigheden. Zij vroegen me waarom mijn huis nog steeds niet op orde was. Warme koelkasten zijn genoeg om mensen van je af te stoten. Als ik eens met iemand wilde praten kenden ze nog wel een man. Of een vrouw als ik me daar prettiger bij voelde. Het was me nooit eerder opgevallen maar mijn vriendinnen waren pratende tijdschriften. En ik was de sullige vrouw van wie het haar nooit helemaal goedzat die dacht dat tijdschrift hard nodig te hebben. Tot ik in een huis zonder potentie terechtkwam. In een probleem was beland dat een glossy of Net5-programma niet konden oplossen. Een probleem dat een elektricien niet had kunnen repareren, waar de gemeente niet op had geantwoord, waar zelfs een medium geen raad mee wist. Een probleem waar je alleen een beetje parfum op kan spuiten.
Ik zat tegenover ze en zag dat het leven hen gemakkelijk afging. Voor het eerst wist ik dat het om een soort slagen ging dat ik niet kende. Ze hadden me zonder dat ik het had gemerkt ingehaald. Ik zag hoe ze me veroordeelden maar ik was er niet door gekwetst. Ik wilde precies als hen zijn. Ik wilde ook in staat zijn tot zo'n oordeel over een ander. Wilde met goedzittend haar, met een tas over mijn schouder, met alles dat gelukt was langsgaan bij anderen. Geurend naar een parfum dat over mijn problemen was gespoten. Scherp, schoon en artificieel. Ik dacht aan mijn tassen, hoe die nog in dozen lagen en voelde een afstand die niet te overbruggen was.
Hou je ook zo van bloemkool, vraagt de buurvrouw. Ja, zeg ik terwijl ik me realiseer dat ik het meen. Ik hou ontzettend van bloemkool.