Hedda Martens schreef voor De Internet Gids het korte verhaal Mooi en dit korte proza is de hele maand november Verhaal van de Maand.
Ook als kind was hij ongewoon mooi geweest, met donkere krullen, beschaduwde ogen en neusvleugels die steeds in beweging waren, alsof hij onraad rook. Zijn ouders, voor wie hij een laat en onverwachts geschenk was, konden niet genoeg krijgen van zijn aanblik en bewaakten hem met alle liefde die in hen leefde, ook toen gaandeweg bleek dat daar maar weinig van tot hem doordrong. Als zijn moeder hem mee naar het park nam, waar hij op het gras een voorzichtig en eenzaam spel speelde, bleven voorbijgangers stilstaan om naar hem te kijken en kinderen probeerden hem na te doen om deel tehebben aan een betoverde wereld. Op school leerde hij weinig en sloot hij geen vriendschappen, al wilden zijn klasgenoten om strijd naast hem zitten omdat dat geluk bracht; ze liepen met hem mee naar huis, leenden hun dierbaarste speelgoed uit, vroegen hem voor verjaarspartijtjes en in al die dingen was hij welwillend genoeg, maar hij zei heel weinig en hij lachte nooit. Op een van die partijtjes had een meisje met hem voor de spiegel gestaan en hem in zijn zij gekieteld, een schok ging door hem heen gevolgd door een hikkend, onontkoombaar lachen dat hem dubbel deed klappen met een starre blik op het beeld tegenover hem, zijn verwrongen lichaam, de hoekige afwerende ellebogen en hoe hij door zijn knieën gezakt was terwijl zijn mond een zwart gat was in zijn gezicht.
Zijn gedrag leek met de jaren onveranderd te blijven, hoewel zijn schoonheid steeds aangrijpender werd door het breken van zijn stem, het donkere waas dat op zijn kaken verscheen en mogelijk ook doordat zijn ogen tijdens de zeldzame uren van zijn slaap altijd open bleven - iets wat men had ontdekt in de kliniek waar hij vanwege zijn toenemende onrust geregeld werd opgenomen. Ook daar wilde iedereen met hem te maken hebben, een onstilbare behoefte om hem te troosten, te bereiken, gerust te stellen maar ook om zijn ogen op zich te voelen, hem getuige te laten zijn van hun eigen bestaan. Hij kreeg hij een vaste kamer toegewezen die voorzien was van een zonnige erker, en met behulp van de modernste inzichten zou op den duur duidelijk moeten worden wat hem weghield van het bijzondere en betekenisvolle leven waartoe hij zeker was voorbestemd. - De grote toewijding waarmee elk personeelslid van hoog tot laag hem bij wilde staan leidde tot nogal wat afgunst, maar er kwam ook een aantal baanbrekende inzichten uit voort waar hij zelf trouwens weinig baat bij had - ze verlosten hem niet van wat iedereen zag als een ondraaglijk tekort. De wonderlijke manier waarop hij hen soms aankeek, zijn lange, bleke vingers bestudeerde en ze dan met een nerveus bewegen van de neusvleugels in elkaar strengelde als voor een verwrongen gebed, kon die indruk alleen maar versterken.
Jarenlang keerde hij zo van zijn ouderlijk huis steeds terug naar zijn zonnige kamer op de kliniek, en al die tijd bleef hij even welwillend als zwijgzaam. Als er ooit warmte of persoonlijke betekenis in zijn omgang te vinden was geweest, dan viel die op den duur steeds moeilijker te ontdekken - al kon dat natuurlijk ook door de medicatie komen, die voor het overige geen merkbaar succes had. Zijn stem gebruikte hij nog maar zelden, hij leek weliswaar te horen wat hem verteld werd maar zijn reactie was minimaal, toepasbaar op ongeveer iedere mededeling. Tenminste, zolang het er niet om ging hem aan het lachen te krijgen: nam iemands gezicht een al te vrolijke uitdrukking aan dan wendde hij zich af met gesloten ogen, beide ellebogen strak in zijn zij geklemd. Dat was echter al in geen tijden gebeurd want in die stille, oververlichte kamer lag het maken van grapjes net zo weinig voor de hand als bij de aanblik van een japanse vijver, een gebrandschilderd raam. Ook zou niemand hem aanraken, een hand op zijn arm leggen, hem helpen met zijn kleding want het leek of er dan een schok door hem heen voer, zijn gezicht vertrokken in een scheve grimas.
Toen zijn vader op hoge leeftijd overleed, enkele weken later gevolgd door zijn even zo oude moeder, kon de arts die speciaal de tijd had genomen om hem dit omzichtig te laten weten geen specifieke reactie ontdekken; zoals zoveel vaker schoof hij zijn lange, smalle handen over elkaar met snelle bewegingen van de vingers, trommelde langs zijn slapen en keek tot slot met een onbeschrijfelijke glimlach langs het gezicht van zijn bezoeker heen, alsof hij daarachter intens naar iets zocht. - Nadien was er weinig kans meer op gebeurtenissen waar men zijn geestestoestand mee zou kunnen peilen, laat staan ontwikkelen of genezen; maar dankzij de medicijnen was zijn onrust nagenoeg verdwenen, en nu zijn ouders er niet meer waren wilden de personeelsleden hem om strijd voor weekends of feestdagen mee naar huis nemen; speciale schema’s moesten voorkomen dat er onenigheid ontstond.
En daar zat hij dan, in de ene huiskamer na de andere waar men zijn aanwezigheid gretig absorbeerde. Bezoek en buren werden jaloers weggehouden, in de keuken geurde het heerlijkste eten en kinderen boden hem nog altijd hun meest dierbare speelgoed aan; zijn zwarte krullen raakten doorschoten met grijs en in zijn omschaduwde ogen groeide de peilloze diepte van hen die ongewoon veel hadden meegemaakt. Maar het trillen van zijn neusvleugels was vrijwel onmerkbaar geworden, en op de geruite plaid lagen zijn lange handen stil over elkaar.