ZIJ:
Onno, kom terug.
Onno, kom terug.
Onno, kom terug.
Onno, kom terug.
Waarom doe je dat?
Kom terug, terug.
Het gesprek was nog niet afgelopen.
Kom terug, Onno.
Onno kom terug.
Je kan toch niet zomaar weglopen.
Kom terug.
Dit kan je niet menen, nee dit kan je niet menen.
Onno je hoeft niet terug te komen, daar gaat het helemaal niet om.
Het is even stil
Onno, kom terug.