Ik loop langs het Louvre. Mocht ik mee willen doen aan een kunsthistorisch discours, dan zou dit mijn kans zijn.
Maar ik wil een bankje.
En vind er één.
Ik ga zitten, sla mijn notitieboek open, als–
‘Mag ik erbij komen zitten?’
Natuurlijk, je ziet toch dat ik een gat in mijn hart heb! Ik knik.
Jean-Luc – man, achterin de veertig, zongebruind, Franse wimpers – zal 14 juli, de nationale feestdag Quatorze Juillet, op de Eiffeltoren staan, omdat hij een uitnodiging van de burgemeester van Parijs heeft ontvangen. Zo hoeft hij tijdens het vuurwerk alleen maar rechtdoor te kijken, zijn nek nauwelijks te bewegen, misschien soms een beetje naar links, soms een beetje naar rechts, maar toch vooral stilhouden en naar voren kijken. Net als in een bioscoop. De camera van TF1 zal naast hem staan, want zíjn uitzicht is het uitzicht van de Franse beeldbuisklant.
Hij is het Parijs van het 7e arrondissement: arrogant, pedant en goedgekleed.
Over naar zijn essentie: hij is webdeveloper of iets dergelijks, helpt de socialistische burgemeesters-kandidaat met het opzetten van een site die het dagelijks leven van de Parijzenaar moet vergemakkelijken. Rechts heeft al zo’n site namelijk. Afgekloven nagels wijzen op een stressvolle klus.
Hij continueert over hoe sympathiek het wel niet is dat ik zo goed Frans spreek. Niet dat hij dat kan horen, want mijn laatste zin uitte ik zo’n vijftien minuten geleden.
Of ik mee wil lopen langs de Seine.
Ik blijf liever zitten.
Of hij me kan bellen, vrijdagochtend.
Ik geef mijn telefoonnummer en het tijdstip waarop doorgaans mijn ochtendhumeur eindigt.
Ondertussen loopt over de brug een man richting de rive gauche. Maar hij stokt, tuurt over de reling en loopt dan terug in de richting waar hij vandaan komt.
Deze tekst kwam tot stand op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.