Op 11 juni 2016 verschijnt de publicatie Hoe de dingen ons bewegen. In deze veelstemmige bundeling essays onderzoeken 24 schrijvers, kunstenaars en wetenschappers hoe alledaagse objecten ons beïnvloeden. Lees hier een voorproefje van kunstenaar Wouter Klein Velderman. Meer info over dit project van Trebelsee vind je hier.
Als beeldhouwer zou ik eigenlijk niet moeten schrijven.
Binnen het niet-schrijven zou ik me dan met name willen richten op het ‘onsterfelijke’. Ik vind het moeilijk een sculptuur te noemen die niet over onsterfelijkheid gaat, en tegelijkertijd vind ik het niet nodig om hierover te schrijven, omdat ik beeldhouwer ben. Het beeldhouwen is een taal op zichzelf die een aanvullend schrijven niet nodig heeft. Beeldhouwen is een taal waarin dingen worden omschreven, zonder erover te schrijven. Een object heeft een eigen pen en die pen kent een eigen omgangsvorm met haar materie.
Schrijven maakt onsterfelijk, net als beeldhouwen.
Paul Lucas leefde begin achttiende eeuw in Frankrijk en was voornamelijk reiziger. Hij reisde voor Koning Lodewijk XIV door onder andere het zuidwesten van Turkije. Daar ontdekte hij als eerste westerling de overblijfselen van een antieke stadsruïne: Sagalassos. Afgaande op wat hij boven de grond aantrof, zette hij zijn vermoedens over de rijkdommen die hier weleens onder de grond verstopt zouden kunnen liggen uiteen op schrift. Mede dankzij deze geschriften werd Marcus Aurelius, een Romeinse keizer die al in de tweede eeuw het leven liet, in 2008 wereldnieuws. Want in dat jaar hebben we Marcus’ beeltenis, uit marmer gehouwen, teruggevonden onder de grond in Sagalassos.
Pling! +1
Door zijn vermoedens te uiten op papier, te materialiseren, maakte Paul Lucas deze beschikbaar voor geïnteresseerden uit een andere tijd. Deze eenzame correspondentie met toekomstig leven werd pas ruim een eeuw later beantwoord: een Brit vond een inscriptie over de locatie met haar vermoedelijke schatten, en snelde er naartoe. Na ook zijn ondervindingen, gedachten en vermoedens aan het papier toe te vertrouwen, vergezeld van een eerste schets van de ruïne, kwam de correspondentie met heden, verleden en de toekomst pas echt op gang. Toch zou het nog bijna twee eeuwen duren voordat er voldoende motivatie werd gevonden om te beginnen met graven.
Wyclef Jean is waarschijnlijk niet onsterfelijk.
In de eerste seconden van de eind-jaren-90 muziekclip van Destiny’s Child, het liedje No, no, no part 2, kapt Wyclef Jean het veel softere, en net geen jaar oudere liedje No, no, no part 1 op brute wijze af en stelt het volgende voor: ‘All we need to do is drop a phat beat for the clubs’. En vervolgens maakt een flinke beat zich meester over het liedje.
Ik was toen 18, Marcus Aurelius zou nog tien jaar onder de grond verstopt zitten, en ik wist niet wat ik hoorde. Hoe kan een eenvoudige part 1 in nog geen jaar uitgroeien tot zo’n volwassen part 2? Hoe kan een creatief proces in zo’n rap tempo rijpen? Hoe heeft Wyclef Jean Destiny’s Child zo gruwelijk weten op te waarderen?
Wyclef Jean is geen beeldhouwer, maar hij heeft wel laten zien waar beeldhouwen eigenlijk over gaat. Want hij vertelde mij met de introductie van de phat beat dat de schoonheid niet in het liedje als geheel zit, maar in het aanbrengen van momentum binnen dat liedje. Het opwaarderen van het liedje vindt plaats in de ruimtes tussen de phat beats, en komt telkens precies op het moment dat het slaginstrument zijn werk doet tot uiting. Het tijdsvacuüm tussen de slagen geeft waarde aan de daadwerkelijke slag.
Vertaald naar het proces van het beeldhouwen zou dit betekenen dat de tijd waarop niets gemaakt wordt waarde geeft aan het te maken object.
Onthoud dit even.
Want ons begrip van de term ‘onsterfelijkheid’ is in de loop van de tijd nogal veranderd. Onsterfelijkheid wordt onder mijn vrienden bijvoorbeeld al gauw begrepen als het eeuwige leven, iets waar je het liefst bij aanwezig wil zijn. Terwijl Marcus Aurelius vermoedelijk genoegen nam met een gebeeldhouwde reproductie van zichzelf.
Ik leerde in 1995 op de havo in Deventer dat de menselijke waarneming via receptoren plaatsvindt. Mijn omgeving wordt omgezet in prikkels, en die prikkels worden doorgegeven aan de hersenen. Alles wat ik ben, en alles wat de ander is, zijn prikkels, heel veel prikkels. Om die te ontvangen heb ik in feite alleen mijn hersenen nodig. De rest van mijn lichaam staat buiten spel.
De gebeeldhouwde, hard marmeren tijdlijn van Marcus zou dus naar verwachting eindigen in een totaal onstoffelijke: die van de prikkels. Zolang je je prikkels ontvangt, leef je. Als de prikkels nooit ophouden, dan mag je jezelf als onsterfelijk beschouwen.
Daarvoor heb je wel een ontvanger nodig, een gastheer die de prikkels ontvangt. Het wordt steeds waarschijnlijker geacht dat niet alleen de muziek van Wyclef Jean uiteindelijk op een harde schijf zal belanden, maar ook wijzelf, en de prikkels die we ontvangen door naar zijn muziek te luisteren, en ook onze oren, waarmee we denken de muziek te zullen horen. Alle prikkels worden vertaald naar enen en nullen, en worden vervolgens geparkeerd in het digitale domein. Dat kon in de jaren negentig niet, en tegenwoordig nog steeds niet, omdat memorysticks en harde schijven nog niet groot genoeg zijn. Maar ooit zal dat toch wel mogelijk moeten worden, denken mijn vrienden.
We hoeven onszelf straks dus niet in te laten vriezen of uit te laten houwen om onsterfelijk te worden. Een complete back-up van ons brein, inclusief ons vermogen tot bewustzijn, collectief en individueel geheugen, zintuiglijke ervaringen, leervermogen, emoties et cetera, zal volstaan.
En als het eenmaal zover is, dan zijn we verworden tot tekst, of eigenlijk tot cijfers, of een slechte film waarin Neo en Morpheus vermomd als groene enen en nullen over het scherm rollen.
Ik denk dat we een afslag eerder moeten nemen.
We gaan terug naar Wyclefs momentum. Als jongen van 18 zocht ik een middel waarmee ik mezelf toegang kon verschaffen tot zijn wereld. Het vacuüm van Destiny’s Child en Wyclef Jean, en de intervallen die een beeldhouwer noodzakelijkerwijs moet kunnen aanbrengen binnen het maakproces om tot een stevige beat te kunnen komen in het uiteindelijke werk.
Ik ging op zoek naar een constructief vacuüm. De muzikale leegte tussen de beats moest vertaald worden naar een fysieke leegte die zich leende om tot een object te komen.
Ik ontwierp een staand 120-grams papier van een niet-bestaande maat: zo breed als een A4, maar anderhalf keer zo lang. Het onderste gedeelte van het papier wordt door een perforatielijn gescheiden van het bovenste, zodat het gemakkelijk kan worden losgescheurd. In de linker bovenhoek staan de gegevens van de geadresseerde. Als voettekst heeft het mijn kvk- en bankrekeningnummer en overige bedrijfsgegevens. Op dit briefpapier kan ik met een mooie pen een brief schrijven aan iemand waarvoor ik iets wil betekenen, of aan iemand die iets voor mij wil betekenen binnen het proces van het maken. Op de verlenging staat in stevige letters een juridische overeenkomst gedrukt, een bepaling waaraan beide correspondenten zich dienen te houden.
Die overeenkomst zet uiteen dat alle correspondentie die plaatsvindt middels dit briefpapier, geschreven naar waarheid maar volledig fictief van aard is. En dat het gecorrespondeerde alleen dient om door het bijeenbrengen van gezamenlijke belangen tot iets te komen dat er daadwerkelijk toe doet. Echter door het fictieve karakter hoeft geen rekening worden gehouden met belemmerende factoren zoals bijvoorbeeld tijd, ruimte, geld, zwaartekracht of ethiek. Hierdoor ontstaat een nieuwe realiteit, een vacuüm op briefpapier, een speelplaats waarin even alles mogelijk is, zolang de correspondentie vordert.
Uit een lange briefwisseling zal een complex project ontspruiten. Het proces om tot een object te komen wordt gedegen opgebouwd op het briefpapier.
Bij wederzijdse goedkeuring, wordt de overeenkomst van het papier verwijderd. Door de overeenkomst af te scheuren, en de brief ondertekend naar de ander te versturen, verzilvert men het project, en haalt het hierdoor naar de realiteit.
Na mijn eindexamen aan de Gerrit Rietveld Academie in 2005, zeven jaar na de start van de ontwikkeling van het papier en nog maar drie jaar voordat Marcus zou worden her-vereeuwigd, kreeg het briefpapier binnen mijn werk een prominente rol.
Zo liet ik in Suriname in 2011, in geschreven tekst, de hoogste Mickey Mouse van Zuid-Amerika tevoorschijn komen, in samenwerking met de bewoners van het Noordoostelijk gelegen Moengo. Zij schreven hun suggesties op het meegebrachte papier en kwamen met wensen en ideeën. Vervolgens werd de overeenkomst voorzichtig langs de perforatielijn afgescheurd en na ondertekening begonnen we daadwerkelijk te bouwen. We bestelden echt hardhout en vormden dit naar het geschreven hout. We zochten contact met een echte hijskraanmachinist en verzochten hem te takelen zoals het op papier stond. En we voeren naar dorpjes diep in het bos, waar geschreven kinderen in werkelijkheid houtsneden maakten voor de benen van Mickey Mouse.
In een ander, wat recenter project, naaide ik op mijn naaimachine een kerktoren op ware grootte van grijze stof, een soort zeildoek. Helaas kunnen torens van stof niet op zichzelf staan. Voor dit probleem moest een oplossing worden gezocht.
Ik besloot daarom een correspondentie te starten met een boswachter uit Brabant. Zijn repliek, geschreven op het door mij bijgesloten briefpapier, was een voorstel om de kerktoren met een helikopter op te pakken, en het hoog in de lucht boven zijn bos als een parachute te laten neerdwarrelen. De kerktorenhoes zou, zo bleek later, over een fijnspar vallen. Deze weerhield de toren ervan om in te zakken. De dennenboom bepaalde nu de uiteindelijke vorm van het sculptuur.
Beste Paul Lucas, Koning Lodewijk IV, Marcus Aurelius, Wyclef Jean, dames van Destiny’s Child, Neo en Morpheus, beste Mickey Mouse, boswachter uit Brabant en lieve vrienden van de havo, ik ben blij dat we met elkaar zover gekomen zijn. Ik denk dat het tijd wordt dat we het onderste deel van deze brief voorzichtig langs het perforatielijntje afscheuren.