De nieuwste telg – boomlootje, boomscheutje, stek, spruit, uitloper – van De Internet Gids is Megan van Kessel. Het is lente en ze knalt naar binnen met haar Dief die haar snavel hield.
We staan voor de boekenkast die de hele muur bedekt. Ik ben in het huis van de oma van mijn geliefde. Hij wil me aan de hand van haar boeken laten zien dat ze misschien een ‘verkeerde’ in de oorlog was. Ik weet niet goed waarom. Verboden boeken hebben me niet eerder geïnteresseerd. Net als voedsel dat eigenlijk niet lekker is zoals truffel en blauwe kaas. Blootsvoets staan we op de gelakte vloer in het oud herenhuis in Amsterdam Zuid. We zuchten. In mijn longen zat al weinig lucht waardoor ik nu net iets te weinig ademvoorraad heb. Barts oma woont sinds kort in het bejaardentehuis aan het einde van de straat omdat ze overal post-it’s plakte. Dat deed ze zodat ze niks vergat. Poes is binnen plakt nog op de thermosstaat. Van buiten komt het geluid van een vliegtuig. De avondlucht biedt weinig contrast in het uitzicht aan de buitenkant. Ik vraag me af wat we ook alweer gingen doen.
Bart loopt naar het bijzettafeltje waarop sterke drank staat. Overgeschonken in kristallen flessen. Hij schenkt zichzelf wat in en vraagt of ik ook wat wil. Ik schud van nee en sta met mijn rug naar de slechterikenboeken gekeerd. Plechtig staan we tegenover elkaar.
‘Waar had je haar gevonden?’ vraag ik.
Hij kijkt me schaapachtig aan. Hij denkt dat ik het over zijn oma heb. Hij denkt dat ik denk dat hij háár dood gevonden heeft hier. Maar ik weet heus wel dat zíj nu in het bejaardentehuis aan het einde van de straat woont. En dat hij nu op de poes moet passen. Maar ik laat hem spartelen, net als Sara dat heeft gedaan. Zijn hersenen laat ik drogen net zolang totdat hij zelfs te moe is om te knipperen om nieuw traanvocht te kunnen trekken.
Precies een jaar geleden kocht ik op de Luikse markt een mini-duif voor Bart die nu diep nadenkend tegenover me staat. Als een enveloppe opende hij het kartonnen doosje en pakte voorzichtig het kuiken vast. Met zijn neus tegen haar veren gedrukt gaf hij haar de naam Sara. Hij complimenteerde haar na het leggen van een ei en joeg de muizen weg die haar voer kwamen stelen. Het was een souvenir uit mijn geboortestreek. En net als dat ik mijn hart hiermee wilde openzetten deed hij op een dag hetzelfde met de deur van haar kooi. De kooi die tijdelijk in het huis van zijn oma stond, omdat hij op de kat moest passen.
Oma leeft nog he,’ zegt hij lacherig en zet zijn lippen aan het kristallen glas.
Als deze woonkamer ergens naar zou smaken dan is het een stuk afgekloven zoethout. Op het toilet staat nog een doos tampons en koffie wordt hier op een volwassenenmanier gezet. De afwezige zoetigheid is triest en tegelijkertijd perfect geschikt voor de moordscêne.
‘Ik bedoelde Sara’ zeg ik, waar heb je haar snavel gevonden.’
De poes waarop Bart moest passen heeft Sara opgegeten. Alleen haar snavel vond het monster niet lekker. Gelukkig maar, anders had niemand ooit geweten dat de rest van de vogel was opgegeten.
‘De snavel lag hierzo.’
Met zijn in sok gestoken voet wijst hij voor de boekenkast. Op het stukje lak houtenvloer tussen ons in, verbeeld ik me de spartelende mini-duif in de klauwen van de kat. Ze maakte nooit een geluid, misschien toen wel.
‘Heb je dat snaveltje nog?’ vraag ik.
Bart neemt een flinke slok, wrijft geacteerd met een vinger over zijn achterhoofd en zegt
‘Ja, volgens mij wel.’
‘Mag ik ‘t hebben?’
‘Is goed.’
Zodra hij de snavel van Sara een etage hoger zoekt, draai ik me met mijn neus terug naar de boeken. De verboden boeken dagen me uit om iets verbodens te doen. Net als dat je eerder een wijnbal zult stelen in plaats van een kiwi. Ik trek aan een kaft. Hij laat niet meteen los. Ik geef een rukje en het verboden boek valt met een plof voor mijn voeten. Ik buk, raap het boek op en stop het vlug in mijn tas.
‘Wat doe je?’
Omdat ik bijna op heterdaad ben betrapt doe ik vlug alsof ik iets denk te zien in het tuintje achter het huis. Voordat ik me in slow-motion omdraai, mompel ik ‘nee toch niet’.
Mijn geliefde staat achter me met de snavel van Sara in zijn handpalm.
‘Is dat ‘r?’ vraag ik, wijzend naar het wormvormige ding.
‘Ja.’
‘Hij loopt ermee naar mijn tas. Ik durf niet te kijken. Als hij de rugzakflap omhoog klapt, kijkt hij me streng aan.
‘Is dat mijn oma’s boek?’ vraagt hij met een dikke hoge stem.
‘Nee,’ lieg ik, ‘ik ben naar de bieb geweest voordat ik hierheen kwam.’
‘Hm.’
Nu is het tijd om te gaan.
‘Mag ik mijn snavel houden?’ vraag ik.
Ik pak het stukje beest over en laat het in mijn borstzak glijden.