Het Boekenweekthema van dit jaar, 'Was ich noch zu sagen hätte', brengt Johannes Westendorp bij de taal van zijn kindertijd, op zoek naar de vertaling van een woord.
Ik zoek naar de vertaling van het woord. Twee talen spreken is als blindheid aan één oog – waar is de andere helft van dat begrip?
In de eerste taal groeide ik op, tot aan de zomer waarop ik naar de lagere school zou gaan, en we plotseling naar Nederland verhuisden. Het is de taal van de kindertijd, die tegenwoordig weliswaar wat stroef loopt en die ik niet meer de mijne noem, maar ik ken de binnenkant van de woorden.
Papa, die daar bleef wonen, stuurde kaarten, later brieven en kwam soms op bezoek. Zijn eigen blindheid bewoog in tegenovergestelde richting, zijn Nederlands verkruimelde in Duitse constructies, in zijn brieven verschenen ongepaste hoofdletters en zo nu en dan een ringel-s.
's Zomers reisden mijn zus en ik naar hem. Op vakantie, en ook een beetje terug. Vanaf het moment dat we de oude, opgeheven grenzen gepasseerd waren, de dorpen meer afstand kregen, de velden meer ruimte, kwam onmiskenbaar dat andere onvertaalbare woord naar boven. Vaderland? Plaats van herkomst? We schoten beide in de lach. Nederland is thuis, Duitsland is die Heimat. En wat te maken van die spookachtige tegenpool, unheimlich? De trein rolde richting het oude centrum van Europa en we maakten een spel van plaatsgebonden woorden.
Veeleisend, pretentieus, zegt het woordenboek. Daarmee ben ik niet akkoord. Ik begin me bijna een beetje boos te maken totdat ik de drie begrippen plotseling voor me zie als een sterrenbeeld boven de landkaart – één punt in het oosten, de twee anderen dicht bij elkaar gekropen achter de dijken – en ik met een omweg iets anders begrijp.
Een vriend vroeg aan papa, niet lang geleden, of hij zich kon voorstellen ooit weer terug naar Nederland te komen, hier te wonen. Nee, dat was onvoorstelbaar. Wat is er daar dat hier niet is, vroeg de vriend, oprecht benieuwd. Ernst, was het antwoord. De mogelijkheid om in volle ernst en met volle aandacht op iets in te gaan zonder door bijdehandjes onderuit te worden geschoffeld.
Eerder dan een vertaling lees ik in het woordenboek de twee reacties die hier mogelijk zijn op iets wat daar bestaat: kranten met nog altijd meer woorden dan plaatjes, opera's met de duur van een week, een populistische partij met een filosofisch geschoolde aanvoerder.
Iets wat anspruchsvoll is, een berg, een boek, een geschiedenis, is iets wat aanspraak maakt op jou. Het zit helemaal vol met die aanspraak die het maakt op jou. Het vraagt je ongedeelde aandacht, het vraagt overgave, en heel in de verte, zonder iets te beloven, glinstert de mogelijkheid om in die overgave jezelf te overstijgen.
Wij hebben daar geen woord voor.