Ik liep door een overdekte stad. Kronen, fonteinen, zegevierende zuilen van licht. Schermen.
De stad zoemde als een reusachtig insect. De polsen van de mensen rinkelden, hun vingers
knisperden. Het jongste groen in de tuinen, vals blauw het gemaakte water.
Rijen zaailingen aan weerszijden. Obelisken, wakende leeuwen, kathedralen groter
dan koloniserende ruimteschepen, bogen en bruggen.
Ik liep door een overdekte stad. Ik straalde. Ik vergat te sterven.