Drie gedichten

Zomaar een gedicht over een relatief
betekenisloos jaar, maar niet voor mij


Een vreetbui met lopende kaas in een zielloos kustappartement
Dat is het enige wat ik me herinner van het jaar 1999
Maar van het jaar 2000 herinner ik me alles
Zelfs de eerste dag: Inge werd Angelique, Carl werd autodief,
Danny werd berouwvol, Sandra werd ex-hoer, en ik bleef prooi.


Op de tweede dag van het jaar 2000 gaf ik voor het eerst
Geld aan een dierenrechtenorganisatie, later die dag had ik daar spijt van
En nog later verachtte ik mezelf om die spijt
Op de 22ste dag was ik jarig met een pornoster en een eend
Op de 106de dag kreeg ik een paarse trui van een buikspreker.


Op de 214de dag rookte ik opium in Beernem
Op de 215de, 216de, 217de, 218de, en 219de dag dacht ik
Dat ik een verdwaalde Aboriginal was (eerlijk gezegd denk ik dit nog steeds)
Op de 274ste dag adopteerde ik een norse brak
Op de 275ste dag werd ik gebeten door een norse brak.


Op de 300ste dag vergat ik op te staan
Voor een sollicitatiegesprek in een foltermuseum
Op de 326ste dag schreef ik een vaag gedicht over patrijzen
Op de 327ste dag werd ik achtervolgd door een psychotische
Laminaatverkoper, maar ik wist het niet.


Op de voorlaatste dag van het jaar 2000 verbrak ik mijn record
Ademinhouden onderwater met 13 seconden
Op de laatste dag van het jaar 2000 streelde ik een blokfluit,
Een nonkel, een verkeerspaal, een lege parfumfles, een tafellaken,
Een gestrande potvis, een comapatiënt, een dozijn windhonden, en een bijbel.



Dode wordt nacht wordt geboorte wordt zelfmoord


Een sympathiek drankorgel neemt me bij de hand
Samen betreden we de kerk waar we nogal ongewenst zijn
De dode was mijn vriend, mijn dealer, mijn masseur, en mijn kok
Hij wordt bezongen door zijn aanstellerige broer (een parvenu met een vlinderstrik),
Door zijn huichelachtige zus (een ruimtegenie met psoriasis),


En door een excentrieke tante (een waarzegster die eruitziet als een parapluverkoopster)
De rouwmaaltijd is ongepast gastronomisch
Het sympathieke drankorgel valt uit het raam
En breekt haar pols, ik vergezel haar naar het ziekenhuis
De spoedarts lijkt op Dostojevski, maar hij heeft veel minder mededogen.


Het sympathieke drankorgel wordt gefixeerd en afgevoerd
Ik word opgetild en buiten gezet
Buiten is het ondertussen nacht geworden
Een melancholische clochard vraagt me of ik me mijn geboorte herinner
‘Natuurlijk, het was de eerste en de laatste keer dat mijn moeder en ik samenwerkten.’


‘Ha ha, samenwerken,’ zegt de clochard droefgeestig
Hij biedt me de grotere helft van zijn worstenbroodje aan
Ik eet eerst het zachte deeg, en daarna de te bleke worst
We drinken prosecco zonder bruis, enkele uren eerder achtergelaten
Door een pas afgestudeerde landmeter, en binnen enkele ogenblikken kersverse wurger.


De nacht wordt zonsopgang
Mooi aan de zonsopgang zijn de kleuren: het flamingoachtige roze
En het foetusachtige blauwgrijs, mooi aan de nacht was de analfabetische maan
De melancholische clochard pleegt zelfmoord met een winkelkar
Hij had het een uur voordien aangekondigd.



Rupsbanden en woestijnmonsters


Ik loop rond met een koffer vol verzadigde zwachtels
Een naargeestige scheephersteller loopt naast me
Hij heeft sproeten en hij vereert de heilige Barbara
Ik heb jeuk aan mijn ellebogen, maar ik zwijg erover
De lucht is grijs, ook daar zwijg ik over.


We passeren een in de steek gelaten rupsbandenfabriek
De naargeestige scheephersteller zegt: ‘Mijn vader heeft hier
Vijfendertig jaar gewerkt. Zijn lievelingscollega was Rachid,
Een Marokkaanse degenslikker. Na de dood van Rachid
Is mijn vader gewelddadig geworden, vooral ik was kop van Jut, of hoe zeg je dat?!’


We betreden een helverlicht wokrestaurant
Ik zeg: ‘Mijn moeder heeft hier vierentwintig dagen geleden
Een huichelachtige kapelaan een voetje gelicht, dat is alles.’
De naargeestige scheephersteller gniffelt een beetje
We eten scampi’s die op misvormde knaagdierembryo’s lijken.


Mijn lievelingsknaagdier is de woestijnrat
Alles met het voorvoegsel woestijn is goed
Ik was eens in de woestijn, ik zong een liedje, ik werd gehoord,
Ik vroeg om water, ik kreeg water, ik vermoordde een televisiepriester,
Ik reanimeerde een imker, ik hallucineerde, ik keerde terug.


We eten rijst, als ik rijst eet moet ik altijd denken aan Ronald Reagan
Ronald Reagan was eens in de woestijn, maar ik weet niet waarom
Ronald Reagan had een stalker, ik ook
Als ik aan dode presidenten denk vergeet ik de jeuk aan mijn ellebogen
Omdat ik zeg dat ik jarig ben krijg ik van het wokrestaurant een fles lycheelikeur.


Om vijf voor middernacht drink ik de fles lycheelikeur op
De naargeestige scheephersteller is allang vertrokken
Ik denk aan zijn gewelddadige vader, ik denk aan Rachid
Ik denk aan de jonge Jezus, ik denk aan jarig zijn, ik denk aan woestijnmonsters.