Over kunst, fotografie en wonen op de Wallen
Vlak na mijn afstuderen woonde ik zes jaar lang aan de Amsterdamse Oudezijds Achterburwal, hartje Wallen. Ik woonde anti-kraak in een enorm monumentaal pand, en samen met wat bevriende medebewoners gaven we het huis net dat laatste zetje richting verpaupering. We dansten de ornamenten van de plafonds en lieten de vloeren golven tot het oude isolatiestro zich liet zien.
Het 'opschoon' project van de gemeente was nog niet bedacht en mijn straat was druk in gebruik als peeskamer, sexshow, sexclub of bingopaleis. Als ik uit mijn raam keek viel er van alles te zien. Twee hooggehakte prostituees in stringetjes, verwikkeld in een erg mannelijk vuistgevecht. Of een Japans gezin met kinderen in de rij voor een liveshow.
Ik leerde er veel. Hoe je Live neuken op het podium in meerdere talen schrijft bijvoorbeeld. En hoe lang het duurt om een onzeker meisje, in spijkerbroek gekleed achter het raam, om te toveren tot een door de wol geverfde prostituee. Ik leerde dat je daar niet te lang naar moest kijken, tenzij je geld in je hand had.
‘Kijk zij is mooi, die kan toch wel wat beters vinden,’ ving ik er regelmatig op.
Blijkbaar is het een beroep dat beter past bij lelijke meisjes.
‘Vroeger was het er heel gezellig,’ klonk het vaak vol weemoed. In de jaren ’50, toen het dames van plezier waren en ze Blonde Marietje, Dikke Alie, Tijger Annie en Magere Josje heetten. Allemaal vermoord overigens, dit rijtje, waarvan twee in mijn oude straat. Vroeger hadden de peeskamers niet de noodbellen die ik de hele nacht hoorde afgaan. Ik snoof er eens coke met een Poolse prostituee. Op mijn vraag of er ook vrouwen voor hun plezier zaten, keek ze me aan alsof ik gek was: een triest verhaal rijker ging ik mijn huis binnen. Ik leerde dat ik er weg wilde.
Om mijn straatellende te bezweren besloot ik het als geschenk te zien. Ik kreeg zomaar een geweldig onderwerp voor een fotoserie in mijn schoot geworpen! De wallen worden zelden weergeven zonder lonkende ronde billen, rood strijklicht, wervende of juist schaamtevol weggeslagen blikken. Hier lag een taak. Maar eenmaal buiten met mijn camera voelde ik me doelloos en misplaatst. Wat was dan eigenlijk mijn ambitieuze plan, mijn insteek? Wat wilde ik laten zien. Een probleem? Een oplossing?
Ik fotografeer met een oude Hasselblad, dat is een flink gevaarte. Digitaal is handig maar, zeker toen, te duur voor mij. Daarnaast heeft mijn a-technische gestuntel soms als voordeel dat geportretteerden al snel verder gaan met wat ze aan het doen zijn. Maar in mijn straat zag je overal GEEN FOTO’S staan.
Ik zag eens een Japanner met camera, die huilend richting gracht geschopt werd door een prostituee.
‘Rot op met je camera,’ schreeuwde ze.
Ik voelde me bezwaard.
Ik dacht aan Manets beroemde Olympia. Een luxe prostituee ligt op bed en kijkt recht het doek af. Conservatieven vonden Manets Olympia vooral vulgair en immoreel. Niet per se vanwege Olympia’s naaktheid, maar vooral vanwege haar confronterende blik. Het wegwuiven van de bos bloemen die haar bediende brengt, toont een onafhankelijke vrouw. Dat was op zich al schokkend.
Émile Zola verdedigde het schilderij door juist over Manets eerlijkheid te spreken.
‘Als artiesten ons Venussen geven dan liegen ze.’ zei Zola, ‘Manet vroeg zich af: waarom liegen, waarom niet de waarheid vertellen? Zo liet hij ons kennismaken met Olympia. Een vrouw van onze tijd, een die je ontmoet op straat.’
Manet, Olympia, 1863
Ik vind Olympia prachtig en waardeer het zeer dat Manet haar zo ogenschijnlijk onafhankelijk neerzet. Maar het blijft een symbolische constructie. Olympia en haar bediende zijn eigenlijk modellen Victorine Meurent en Laure, in het echt geen prostituee en bediende.
Zola’s woorden over eerlijkheid slaan ook op de Franse fotograaf Henri-Cartier Bresson. Vanaf de jaren ’30 zwierf hij de hele dag over straat, met zijn camera in de aanslag.
‘Vastbesloten om het leven te betrappen, om het levend vast te leggen.’ zei Bresson.
Er zijn beelden waarin Bresson werk van de 17e-eeuwse filosoof en wetenschapper Francis Bacon voorleest. Het waren woorden waarin hij zich kon vinden.
The contemplation of things as they are, without error or confusion
without substitution or imposture
is in itself a nobler thing
than a whole harvest of invention.
Er sprak een groot respect voor de realiteit uit, vond Bresson.
Als 26-jarige ging hij met een Franse etnografische expeditie naar Mexico om de bouw van de Pan-American Highway te fotograferen. Hij wilde er laten zien hoe goed hij kon fotograferen. Maar het hoofd van de expeditie ging er met het geld vandoor en helemaal berooid werd hem aangeraden om bij zijn ouders aan te kloppen voor een ticket terug naar Parijs. Hij besloot te blijven en kwam in het huis van de Amerikaanse vertaler Langston Hughes terecht. Zijn huis stond in een ruige buurt in Mexico-City. In de nabijgelegen Calle Cuauhtemoctzin fotografeerde hij een aantal prostituees. Hun bovenlichamen steken uit een gat in een deur en hij fotografeerde ze van dichtbij. Ook Bressons prostituees kijken in de lens. Hij fotografeerde ze tijdens hun werk maar laat geen gelonk, schaamte of andere emoties zien die wij op hun werk kunnen plakken. Hij toont ze als mens, met alle bijkomende ellende van dien.
Henri Cartier-Bresson, Prostitute, Calle Cuauhtemoctzin, Mexico, 1934
Ik heb niet de natuurlijke bravoure van Cartier-Bresson, ben niet perse een mensenvriend en mijn drempelvrees werd enorm aangewakkerd door de toestand buiten mijn huis. Ik wilde de meisjes respecteren, geen ellende en ook geen klappen krijgen. Hiermee kom je niet erg ver in de documentairefotografie, is mijn ervaring. Ik kwam tot halverwege mijn straat.
Eenmaal buiten deed ik mijn best. Ik maakte foto’s van mijn toenmalige vriend die door de straat loopt. Ik fotografeerde twee rokende wasvrouwen in een donker souterrain. Heel snel en verontschuldigend, dus scheef en onderbelicht. Iemand haalt een doekje over de marmeren pui van de Casa Rosso, weer een straatoverzicht met mijn ex en een reepje piemelfontein. Op mijn oude camera zitten maar twaalf opnames per filmrol, dus goddank kon ik daarna weer naar huis.
Een mooie fotoserie is Meisjes in de prostitutie van Robin de Puy, de huidige fotograaf des vaderland. De Puy won er in 2009 de Photo Academy Award mee. De foto’s zijn portretten van meisjes (al zou ik ze zelf eerder vrouwen noemen) voor een trap, een hoek in een kamer een rand van een zitje of een wandlampje. Ook hier kijken de geportretteerden recht in de lens. Behalve de titel wijst niets direct in de richting van prostitutie, al ga je anders kijken als je het weet.
Robin de Puy, Meisjes in de prostitutie 2009
De Puy heeft bravoure, net als Cartier-Bresson en Matisse.
Ze gingen met hun bijzondere blik de straat op, toonden lef en maakten iets moois.
In mijn straat kwam iedereen al iets halen en willen. Sex, geld, drugs. De netst uitziende mannen heb ik de meest verschrikkelijke dingen horen zeggen en zien doen. In grote getalen, uit allerlei landen, op allerlei manieren. Ik zag ze tegen meisjes aanpissen, ze in hun gezicht spugen, slaan en uitschelden. De minachting droop door de straat. Ongekende lelijkheid, dat zag ik voor de ramen langslopen.
Maar dat legde ik niet vast, daar wilde ik juist uit. Het sijpelde over de drempel naarbinnen en ik werd er depressief van.
‘Je moet oogkleppen opzetten,’ zei een medebewoonster, ‘anders verzuip je hier.’
Maar met oogkleppen op zie je alleen de stoep, zoals te zien is op het laatste rolletje wat ik volschoot. Zes opnames van stenen en bergen zand. En twee foto’s van mijn andere ex. Er zat wat tijd tussen mijn pogingen. Binnen schoot ik nog wat foto’s vanuit mijn raam. De overbuurvrouw had een klant en haar rode gordijnen waren gesloten. Ik besloot het advies van mijn huisgenoot op te volgen en zo kwaad als het ging mijn oogkleppen op te zetten. Ik liet mijn project voor wat het was. Voor mij zat er maar een ding op: wachten tot ik een andere woning vond.
Na zes jaar was het eindelijk zo ver. Ik pakte mijn spullen en zwaaide voor het laatst naar mijn Poolse prostituee, nog steeds niet herenigd met de dochter waarvoor ze geld zat te verdienen.
Zes jaar wallen moet toch iets opleveren zou je denken. Niet alleen een fotoserie maar toch minstens een conclusie of een vlammend betoog voor een oplossing. Ik had er veel gevoelens zonder uitweg of uitkomst en de foto’s die ik er maakte zijn mijn meest zielloze ooit. Eigenlijk is er maar één foto die past bij mijn zes jaar als wallenbewoner. Het is het uitzicht vanuit mijn groezelige wallengang naar buiten, geblokkeerd door een bouwvakker. Shit, dacht ik, ik moet naar buiten.