Er past een kinderlichaam in de trommel. Er hangt een ketel naast. Er tollen drie doeken in de machine die rondspint en schoonwast, waar een kinderlichaam in past. De doeken (geel, rood geblokt, wit) zijn neergelegd door handen die meer te doen hadden. Handen die zich nu afvegen aan een broek, een verdieping lager. De trommel gonst en houdt weer stil. Veert op en daalt. Is er iets voor mij? Is er iets? Nee laat maar, laat maar.
Ik stap de deurpost over en ga op mijn knieën voor de ketel zitten. Met een slang vul ik het water bij. In de schuur vond ik een slang. In de schuur vond ik een blauwe slang en een emmer. Gaat u verhuizen? Geef het tijdig en schriftelijk aan ons door. Het schuine dak, witgeverfd, kijkt naar mijn handen die de slang van de waterkraan naar de ketel leiden.
Op straat wordt geschreeuwd door een motor en een man. De man loopt een steeg in en
de motor gaat hem achterna. Suizend draait de trommel, tobbend vallen de drie doeken (geelrood, wit geblokt, één). Ik laat me gaan, ik laat me plooien. Ik laat me vouwen in het schuimende water. Buig me.
Ik zit op mijn knieën en zie de wasmachine schudden. Er past een kinderlichaam in, zodra het schuim oplost. Centrifug. De doeken (één, één, geel) worden gecentrifug. Er hangt een ketel naast. Er ligt een luchtloze slang op de grond. Er staat een wasrek naast (andere kant). Beneden zijn de handen die de sokken over de metalen spijlen bogen. Drapeer me, strijk me glad. Laat me drogen. Er staat een dakraam open.
Dit prozagedicht is onderdeel van een reeks van 3 onderzoekende verhalen/gedichten, ontstaan tijdens een residentie in Kunsthuis SYB, Friesland. In zomer 2018 verbleef Anne Marijn Voorhorst hier met drie andere kunstenaars om het begrip ‘passiviteit’ te onderzoeken: "Passiviteit wordt naar mijn idee te vaak als negatief bestempeld, terwijl het een staat van zijn met veel mogelijkheden is, en zelfs essentieel voor het kunstenaars- en schrijverschap"