ARG
Waar blijven ze, de woorden?
Het verweer?
De maden,
die dik en zwaar op de tong gaan liggen,
het articuleren hinderen?
Het borrelen in de onderbuik,
het klimt omhoog.
Slik door. Niet kauwen. Slik.
De worm die rond de tong krult, lostornen,
tot wat op de maag ligt naar boven komt.
Ooit een aalscholver zijn jongen zien voeden?
Dat is niet wat ik bedoel.
U mist overtuigingskracht. Beelden.
Argumenten zijn emoties!
Wie gelooft nog in woorden?
U met uw achtergrond, u zou dat moeten weten.
Nu komt het gebaar.
Gevoeligheden ontsnappen ons als gas.
En daar zijn de bezwaren, het spuug.
U bent betrokken.
U bent hardleers.
U bent op onze etage.
Hier hebben we een beamer. Wij kunnen u nu wegstralen.
Dat heb ik begrepen.
Maar dat ik mij niet volgens de kunst.
Ik die mij van stoel naar stoel rep,
terwijl ik meticuleus
de hoofden van mijn gelijken kraak
en in hun slijm (tot aan de ellebogen!)
wormen, bikkels lees.
Een mot zoek ik!
Kijk hoe zij hun hoofden dichtklappen
en steeds luider met de kaken klapperen.
Ik moet uit ergernis inspiratie halen,
uit een nederlaag lessen trekken,
uit vernedering woorden putten.
U moet uw kleurendoos opentrekken,
punten verbinden.
U moet uw mond houden.
DAG AAN ZEE
We praten in cirkels, collega’s.
Wat doen we hier nog?
Wie leest nog dit handgebaar?
Wie legt nog zijn oor tegen de schelp van een ander?
Wie opent zijn mond,
toont zijn tong
en fluistert: “Luister!
Ik ben een weekdier.
Dit is de zee.
Kun je de bodem zien?”
Ik ga, collega’s.
We kwamen voor de picknick van het grote gelijk.
Dit zijn argumenten, zeggen we.
Dit is onzin.
Dit is een mening.
Dit is zand.
Het credo van het kritische middenkader.
Kijk wat je vindt aan de vloedlijn:
kinderen, ratten, vogels,
het residu van ons oeverloos redetwisten.
Luister. We hadden nooit aan land mogen komen.
Ik ga. Ik zal ontpoppen tot mossel.