De sterren boven münchen

Duitsland is het thema van de Boekenweek 2016 én het thema van de NPO verhalenwedstrijd. Schrijvers werden als onderdeel van het Boekenweekfestival van Radio 4 uitgenodigd om een verhaal van maximaal 500 woorden te schrijven. De vakjury, bestaande uit Paul Abels (uitgever/neerlandicus), Simone van Saarloos (schrijfster/ NRC-columniste), Nelleke Noordervliet (schrijver), Henk van Straten (schrijver/columnist Volkskrant) en Dirk Vis (schrijver/redacteur van De Gids) koos unaniem het verhaal van Mirthe van Doornik tot winnaar. Maandag 14 maart zal haar verhaal voorgelezen worden door actrice Maud Vanhauweart om 11:15 op NPO Radio4 en die avond rond 22:50 komt Mirthe op NPO2 uitgebreid in beeld.


Het was feest. We hadden ons verkleed als indiaan en dansten. De juf had El Condor Pasa van Simon & Garfunkel opgezet, dat vond ze Indiaan-achtig vanwege het panfluitje en wij bewogen zoals we dachten dat indianen bewogen; een beetje gebukt, een beetje met onze knieën omhoog.

De honderden ballonnen die we na het aftellen loslieten, zwommen als zaadcellen de lucht in. 
Mijn ballon werd teruggevonden door ene Anna, ze woonde in München en stuurde me een tekening van iets dat zowel een boot als een vliegtuig zou kunnen zijn. De prijs die ik dankzij Anna won was een gele stopwatch. Wat de tijd met de afstand van een ballon te maken had wist ik niet, maar er zat een veter aan en je kon hem om je nek hangen. 


Anna en ik bleven elkaar tekeningen van ruimteschepen en beesten met grote vleugels sturen, ik bleef met mijn stopwatch de tijd opnemen. Na vijf jaar wilde ze dat ik naar haar toe kwam. In mijn tas stopte ik een woordenboek Nederlands – Duits, mezelf uitdrukken leek mij belangrijker dan iemand begrijpen, en een pak stroopwafels. Ik had zwarte kisten en halflang haar. De reis duurde zeven keer een cassettebandje.

Ze hield een rode ballon omhoog. Het duurde 2 minuten en 40 seconden voor ik haar op het perron zag staan, ze was niet knap, maar ook niet lelijk – ze had puistjes net als ik.

We wandelden door de stad naar de Isar, waar mensen aan de oever in de zon zaten en ik mijn leren jas uit deed. Anna rolde een kleedje uit en vertelde verhalen waar ik niets van begreep. De lucht zat vol insecten, nu en dan opgepikt door kwetterende zwaluwen. Ergens middenin een verhaal kreeg ze de hik, waardoor haar zinnen in stukjes werden geknipt. Ze zei: Er bestaan mensen die jarenlang de hik hebben en daar is niets tegen te doen, maar het kon ook zijn dat ze zei: Wij zijn voorbestemd, we zullen later trouwen en vijf kinderen krijgen. De timing van mijn zoen was verkeerd. Haar tanden klapten tegen mijn voortanden, haar hik echode in mijn mond. 


Er ging die dag niet echt iets mis. De zon ging onder. De schemering dikte in tot we elkaar nauwelijks meer konden zien. Anna wees naar de sterren die zich boven ons verzamelden en zei: In de ruimte stinkt het naar vuurwerk en oude printers. Maar het kon ook zijn dat ze zei: Er zijn precies evenveel sterren als muggen. Niets leek meer onmogelijk. Als we wilden konden we zo naar de ruimte varen om daar de geur van printers op te snuiven. We aten de laatste stroopwafel, het avondvocht klom in het kleed, in de verte klonk het geratel van een brommer. Ik drukte op de stopwatch. De tijd mocht stoppen.